Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-Brabant 261114 volledige aansprakelijkheid voor amputatie onderbeen na niet maken röntgenfoto bij verwijdering gips

Rb Oost-Brabant 261114 niet maken röntgenfoto bij verwijdering gips leidt tot amputatie onderbeen; € 15.000 voorschot;
- geen proportionele, maar volledige aansprakelijkheid voor amputatie onderbeen na niet maken röntgenfoto bij verwijdering gips

- BGK toegewezen, algemene voorwaarden FNV-Bouw bepalen dat deze verhaald dienen te worden

4.11.

De conclusie is dan ook dat [gedaagde sub 1] op 26 januari 2007 medisch onzorgvuldig heeft gehandeld. Daarmee is [gedaagden] aansprakelijk voor de door [eiser] als gevolg van dat handelen geleden en nog te lijden schade.

causaal verband

4.12.
[gedaagden] betwist dat de vervolgoperaties, de opgetreden infectie en de verrichte amputatie in causaal verband staan met het onzorgvuldig handelen van [gedaagde sub 1] op 26 januari 2007.

4.13.
[professor] concludeert volgens [gedaagden] bij herhaling dat de infectie en de amputatie niet hadden kunnen worden voorkomen door een ander beleid. Dit volgt de rechtbank niet. Partijen zijn het erover eens dat de infectie is opgetreden naar aanleiding van de operatie op 8 mei 2007. Niet in geschil is dat die operatie noodzakelijk was vanwege de breuk van de bij de operatie van 27 oktober 2006 aangebrachte schroeven. Als de breuk van de schroeven het gevolg is van onzorgvuldig handelen van [gedaagde sub 1] op 26 januari 2007, is daarmee het causaal verband met de later opgetreden wondinfectie en uiteindelijke amputatie van het linker onderbeen naar het oordeel van de rechtbank gegeven. Dat de infectie en amputatie niet voorkomen hadden kunnen worden door ander beleid na de operatie van 8 mei 2007 doet daar niet aan af. Uit niets blijkt dat als de schroeven niet waren gebroken en de operatie op 8 mei 2007 niet had plaatsgevonden, het linker onderbeen van [eiser] ook geamputeerd zou zijn. [gedaagden] heeft daartoe onvoldoende gesteld en wordt derhalve niet toegelaten tot bewijslevering.

4.14.
De vraag is dus of de breuk van de schroeven is terug te voeren op onzorgvuldig handelen van [gedaagde sub 1]. Dat aan [professor] op verzoek van [eiser] geen vragen zijn gesteld over het causaal verband, staat er niet aan in de weg dat de rechtbank zich daarover een oordeel vormt.

4.15.
Op welk moment de schroeven zijn gebroken is niet meer vast te stellen. Wel is zeker dat dit is gebeurd op enig moment tussen de röntgenfoto van 21 december 2006, waarop van schroefbreuk nog geen sprake was, en 9 maart 2007, toen aan de hand van een röntgenfoto is vastgesteld dat de schroeven waren gebroken. Uit het antwoord van [professor] op vraag 5 (zie hiervoor onder 2.12) volgt dat het gips niet verwijderd had mogen worden zonder eerst een röntgenfoto te maken. Uit het antwoord op vraag 6 (zie hiervoor onder 2.12) volgt dat het continueren van het gips mogelijk materiaalbreuk had kunnen voorkomen. Het door [gedaagden] gestelde alternatief dat zou zijn geadviseerd – gips eraf en onbelast mobiliseren met een arthrodeseschoen – is niet relevant. Daarvoor geldt immers de voorwaarde dat een röntgenfoto moet zijn gemaakt waarop een analoog beeld aan de röntgenfoto van 21 december 2006 te zien zou moeten zijn. Die foto is niet gemaakt. [gedaagde sub 1] had hoe dan ook een foto moeten maken alvorens tot verwijdering van het gips te besluiten. Door dat niet te doen heeft hij aan het bestaan van de onzekerheid over de oorzaak van de materiaalbreuk bijgedragen. Die onzekerheid dient naar het oordeel van de rechtbank niet te worden afgewenteld op de zwakkere partij, [eiser], maar dient in dit geval geheel voor rekening en risico te komen van de partij die in grote mate voor de onzekerheid verantwoordelijk is. Dat is [gedaagden]

4.16.
[gedaagden] wijst er ook nog op dat de reden van het falen van de behandeling niet het falen van de osteosynthese is geweest, maar een niet te behandelen weke delen insufficiëntie. Volgens [gedaagden] was er pre-existent en vanwege het CVA sprake van een wondgenezingsstoornis en daarmee samenhangend een slechte conditie van de weke delen. De rechtbank volgt [gedaagden] hierin niet. [gedaagden] koppelt de wondgenezingsstoornis aan verminderde doorbloeding als gevolg van neurologische uitval. Dat van dit laatste sprake was, blijkt echter nergens uit. Integendeel, [eiser] stelt dat nadat hij in het ziekenhuis was opgenomen voor het CVA, hij daar te voet heeft kunnen rondlopen, wat door [gedaagden] niet is weersproken. Dat bij onderzoek op 3 juli 2008 is geconstateerd dat sprake was van een verlaagde teendruk links zegt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niets over de situatie in januari 2007.

4.17.
[gedaagden] wijst er voorts op dat het feit dat [eiser] bekend was met roken bijdraagt aan een groter risico op wondproblemen dan bij niet-rokers. Ter onderbouwing verwijst [gedaagden] naar een uittreksel van een artikel ‘Cigarette smoking and nonunion after ankle arthrodesis’ (prod. 3 CvA). Het artikel betreft een studie uit 1994 onder slechts 44 personen. De rechtbank acht dit van onvoldoende gewicht om daaraan in het onderhavige geval conclusies te verbinden voor wat betreft het causaal verband, nog daargelaten dat uit niets blijkt dat het roken heeft bijgedragen aan de wondproblemen.

proportionele aansprakelijkheid

4.18.
[gedaagden] beroept zich voorts op proportionele aansprakelijkheid. Volgens [gedaagden] had het maken van een röntgenfoto op 26 januari 2007 de infectie en amputatie niet voor 100% kunnen voorkomen. Ook bij adequate behandeling in een geval als het onderhavige bestaat een aanzienlijke kans op complicaties, waarvan infectie de belangrijkste is, aldus [gedaagden] Ter onderbouwing verwijst [gedaagden] naar een aantal publicaties in medische tijdschriften (prod. 4-6 CvA).

4.19.
De rechtbank overweegt dat de studies waarop de artikelen zijn gebaseerd slechts een kleine groep patiënten betreffen, zodat reeds daarom getwijfeld kan worden of de onderzoeken voldoende representatief zijn. Daarnaast is van complicaties tot aan het moment van de ontdekking van de schroefbreuk op 9 maart 2007, ruim vier maanden na de operatie van 27 oktober 2006, niet gebleken. Evenmin is van andere complicaties dan de schroefbreuk gebleken tot de operatie van 8 mei 2007. Er bestaat gelet op het voorgaande geen grond om rekening te houden met de mogelijkheid dat de infectie en amputatie zich ook zonder het onzorgvuldig handelen van [gedaagde sub 1] zouden hebben kunnen voordoen.

resumerend

4.20.
De vordering zoals hiervoor weergegeven onder 3.1 sub 1 zal worden toegewezen, echter alleen voor zover het [gedaagde sub 1] betreft en alleen voor wat betreft het handelen op 26 januari 2007. Dat andere aan het [gedaagde sub 2] verbonden hulpverleners tekort zijn geschoten in de uitvoering van de met [eiser] gesloten geneeskundige behandelingsovereenkomst is niet gesteld. Voorts grondt [eiser] zijn vordering op het handelen van [gedaagde sub 1] op 9 november 2006 en op 26 januari 2007. Dat op 9 november 2006 onzorgvuldig is gehandeld is niet komen vast te staan. Dat [gedaagde sub 1] behalve op 26 januari 2007 nog op enig ander moment onzorgvuldig heeft gehandeld is ook niet gesteld.

4.21.
De hiervoor onder 3.1 sub 2 weergegeven vordering zal gelet op het vorenoverwogene eveneens worden toegewezen.

ECLI:NL:RBOBR:2014:7183