Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 150223 val van trap 5 maanden na ongeval doorbreekt causaal verband niet

RBROT 150223 val van trap 5 maanden na ongeval doorbreekt causaal verband niet

fietser slaat linksaf zonder richting aan te geven en botst met inhalende fiets; 14-jarige wél, ouders niet aansprakelijk
- geen verwijzing naar schadestaatprocedure; schade kan in deze procedure worden vastgesteld

4.22.
[gedaagde01] heeft aangevoerd dat de gestelde schade en het gevraagde voorschot daarop niet het direct en rechtstreeks vast te stellen gevolg van de onrechtmatige gedraging is. De schade van [eiseres01] is meer degeneratieve schade dan posttraumatische schade. Dit blijkt ook uit het feit dat [eiseres01] , zoals blijkt uit de door haar overgelegde (medische) stukken, op 3 november 2018 van de trap is gevallen en daarbij breuken heeft opgelopen aan haar (linker) knie. Voorts blijkt nergens uit dat de ingrepen aan haar linker knie ten gevolge van het ongeval van 28 mei 2018 niet geslaagd zouden zijn. Dat brengt mee dat eventuele vervolgschade niet voor rekening van [gedaagde01] dient te komen.

4.23.
Ingevolge artikel 6:98 BW komt voor vergoeding slechts in aanmerking schade die in een zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden gezien. Daarbij is relevant in hoeverre de schade het redelijkerwijs te verwachten gevolg is van die gebeurtenis. Deze voorzienbaarheid van de schade dient in beginsel te worden beoordeeld naar het moment waarop de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis plaatsvond. Bij schending van een verkeersnorm wordt de (letsel)schade zeer ruim toegerekend.

4.24.
Met betrekking tot het bestaan van degeneratieve klachten bevat het medische dossier van [eiseres01] een brief van de radioloog van 28 mei 2018 over gevonden degeneratieve veranderingen aan haar wervelkolom. In deze brief staat:

Degeneratieve veranderingen met discopathie met name C4-C5 en C6-C7.”

Relevant is dat [eiseres01] niet heeft gesteld dat zij klachten heeft aan haar nek naar aanleiding van het ongeval, of dat zij anderszins werd beperkt door nekklachten. De aanhoudende klachten van [eiseres01] naar aanleiding van het ongeval van 28 mei 2018 hebben betrekking op haar linker knie. Dat er sprake is van degeneratieve klachten aan de linker knie van [eiseres01] is gesteld noch gebleken.

4.25.
Voor zover [gedaagde01] met betrekking tot degeneratieve klachten van [eiseres01] heeft bedoeld dat [eiseres01] lijdt aan osteoporose bevat het medische dossier van [eiseres01] een brief van de radioloog van 19 december 2018 over de botdichtheidsmeting van de heupen en de LWK (lumbale wervelkolom). Dat er sprake zou zijn van osteoporose in de linker knie van [eiseres01] is niet gesteld en is ook niet gebleken. Voor zover het herstel van de linker knie bij [eiseres01] langer zou duren dan bij een persoon die geen osteoporose heeft, geldt dat één van de hoofdregels van het schadevergoedingsrecht met zich brengt dat de schadeveroorzakende partij het slachtoffer heeft te nemen zoals hij is.

4.26.
Met betrekking tot de linker knie is wel relevant dat [eiseres01] op 3 november 2018 tijdens het traplopen ten val is gekomen waarbij zij wederom haar linker knie heeft bezeerd. Over deze val van de trap heeft [eiseres01] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij begin november 2018 nog steeds onder behandeling was van de fysiotherapeut naar aanleiding van de bij het ongeval van 28 mei 2018 opgelopen linker knieklachten. De termijn voor herstel van de knieklachten naar aanleiding van het ongeval van 28 mei 2018 bedroeg tussen de 6 en 9 maanden. [eiseres01] had van de fysiotherapeut het advies had gekregen om te oefenen met doorlopen op de trap. Daarmee bedoelde de fysiotherapeut dat [eiseres01] in plaats van eerst haar rechtervoet op een traptrede te plaatsen en dan de linkervoet erbij te zetten zij moest “doorlopen”. Op 3 november 2018 heeft [eiseres01] voor de eerste keer deze oefening gedaan. Zij heeft haar linkervoet op de eerste traptrede geplaatst, wilde met haar rechtervoet doorstappen naar de tweede traptrede en toen ging het mis. Wat er precies mis is gegaan weet [eiseres01] niet meer, maar zij viel van de trap. [eiseres01] is niet van grote hoogte gevallen, maar had naar aanleiding van de val van de trap wel opnieuw klachten aan haar linkerknie.

4.27.
In een brief aan [eiseres01] van 29 december 2020 schrijft haar behandelend fysiotherapeut over de val van de trap:

De val is naar eigen zegg[n] gekomen doordat u door het been bent gezakt. Dit is waarschijnlijk gekomen door onvoldoende kracht in het been. Hierdoor zie ik een relatie tussen het eerste en het tweede ongeval. U was namelijk nog aan het revalideren van het eerste ongeluk. In de wetenschap is het zo dat ieder weefsel na een jaar hersteld zou moeten zijn. U bent ongeveer vijf maanden na het eerste ongeluk van de trap gevallen dus kan er vanuit gegaan worden dat u nog niet volledig hersteld was.

Tussen partijen staat niet ter discussie dat de fysiotherapeut met het eerste ongeval het ongeval van 28 mei 2018 bedoelde en met het tweede ongeval de val van de trap op 3 november 2018.

4.28.
[gedaagde01] verweer ten aanzien van het causaal verband komt neer op een doorbreking van het causaal verband door tussenkomst van de val van de trap op 3 november 2018. [gedaagde01] heeft niet betwist dat [eiseres01] naar aanleiding van het ongeval op 28 mei 2018 klachten aan haar linker knie heeft opgelopen. [gedaagde01] stelt dat de operatie aan de linker knie naar aanleiding van het ongeval van 28 mei 2018 goed is verlopen en dat wordt ook bevestigd door de medische gegevens die door [eiseres01] zijn overgelegd.

Ten aanzien van de val van de trap op 3 november 2018 heeft [eiseres01] gesteld dat zij vóór de val van de trap echter nog steeds klachten aan haar linker knie ondervond en dat de val van de trap plaatsvond in de herstelperiode van de knieklachten die als gevolg van het ongeval zijn ontstaan. [gedaagde01] heeft dit niet betwist. [eiseres01] heeft het verloop van haar linker knieklachten ook met medische gegevens onderbouwd. De toedracht van de val van de trap, waarover door [eiseres01] tijdens de mondelinge behandeling is verklaard, heeft [gedaagde01] evenmin betwist zodat de rechtbank hiervan uitgaat.

4.29.
Op grond van de (onderbouwde) verklaring van de fysiotherapeut, die door [gedaagde01] verder niet is weersproken, neemt de rechtbank aan dat [eiseres01] bij het lopen op de trap op 3 november 2018 beperkt was door de klachten en beperkingen die zij naar aanleiding van het ongeval van 28 mei 2018 had opgelopen. Het is aannemelijk dat de reeds bestaande knieklachten in relevante mate hebben bijgedragen aan het ontstaan van de valpartij op 3 november 2018. [eiseres01] heeft zich hierbij niet overmoedig gedragen. Het was immers op advies van de fysiotherapeut dat zij weer oefende met “doorlopen” op de trap. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de schade die is geleden na het incident op de trap aan het ongeval kan worden toegerekend. Het letsel als gevolg van het incident op de trap staat dus niet in een te ver verwijderd verband tot het oorspronkelijke letsel als gevolg van het ongeval van 28 mei 2018.

Schadebegroting

4.30.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres01] met inachtneming van voorgaande uitgangspunten met betrekking tot de omvang van de schade en de toerekenbaarheid tot een definitieve begroting van haar schade zou kunnen komen. De rechtbank zal [eiseres01] in de gelegenheid stellen bij akte haar schadebegroting te completeren door het maken van een berekening van de volledige schade die zij heeft geleden en deze voldoende te onderbouwen met bewijsstukken. [gedaagde01] mag op deze akte reageren.

4.31.
De rechtbank zal in het kader van de schadebegroting het beroep op matiging van de schade beoordelen dat [gedaagde01] heeft gedaan.

4.32.
In afwachting van de aktewisseling wordt iedere verdere beslissing aangehouden. ECLI:NL:RBROT:2023:2541