Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof A'dam 28-12-06 val uit klimboom; 50% schade voor eigen rekening

Hof A'dam 28-12-06 val uit klimboom; appellant gedraagt zich niet als redelijk handelend mens; 50% schade voor eigen rekening
4.10 Krachtens de devolutieve werking van het appel dient echter wel het (niet prijsgegeven) verweer van Staatsbosbeheer te worden beoordeeld dat de schade van [A] mede een gevolg is van het handelen van [A] en [V] (artikel 6:101, eerste lid, BW). Bij de beoordeling van dat verweer zijn slechts de in dat handelen besloten liggende omstandigheden van belang die in de onderlinge verhouding tussen [A] en Staatsbosbeheer aan [A] moeten worden toegerekend. Omstandigheden die in die relatie niet aan [A] kunnen worden toegerekend, maar die mogelijkerwijs in de onderlinge verhouding tussen Staatsbosbeheer en [V] wel aan [V] moeten worden toegerekend, zijn hier niet van belang. Voor zover [V] in verband met de laatstbedoelde omstandigheden een eigen verplichting tot vergoeding van [A]s schade heeft, bevrijdt dat Staatsbosbeheer niet van zijn schadevergoedingsplicht jegens [A], gelet op het bepaalde in artikel 6:102, eerste lid, BW.

4.11 Met betrekking tot de vraag welke (mede de schade veroorzakende) omstandigheden in de rechtsrelatie tussen Staatsbosbeheer en [A] aan [A] moeten worden toegerekend, overweegt het hof dat de stel- en bewijslast daaromtrent bij Staatsbosbeheer ligt. Hij heeft in dit verband gewezen op het feit dat [V] en [A] beiden op de desbetreffende tak zijn gelopen en dat die tak is afgebroken toen [A] daar op stond op circa 2 meter vanaf de stam en toen [V] daar op stond op circa 4 meter afstand van [A], waarbij [V] die tak liet ‘swingen’.

4.12 [A] heeft daar tegenover gesteld dat hij de desbetreffende tak op is gelopen toen hij zag dat [V] op die tak liep in de richting van het uiteinde ervan en dat die tak door het lopen van [V] heen en weer bewoog, dat hij zich tijdens het lopen op die tak (in verband met zijn hoogtevrees) heeft geconcentreerd op zijn eigen handelingen, dat hij daardoor eerst nadat hij stil was gaan staan zag op welke hoogte hij zich bevond, dat hij toen schrok en zag dat [V] (circa vier meter) verder op de tak verende bewegingen met de tak maakte en dat direct daarna het ongeval plaatsvond. Staatsbosbeheer heeft deze lezing van [A] niet (voldoende) weersproken, zodat het hof bij de beoordeling van het beroep op artikel 6:101, eerste lid, juncto artikel 6:102, tweede lid, BW daarvan uitgaat.

4.13 Gelet op de door [A] omschreven gang van zaken moet het ongeval en de daardoor ontstane schade naar het oordeel van het hof mede als gevolg worden aangemerkt van omstandigheden die aan [A] moeten worden toegerekend. Ook ondanks het hier geldende uitgangspunt dat de takken van de klimboom in beginsel geschikt mochten worden geacht om door de bezoekers te worden belopen (volwassenen daarvan niet uitgezonderd), had [A] – die zag dat [V] doende was in de richting van het uiteinde van de tak te lopen en dat de tak dientengevolge heen en weer bewoog en die schattenderwijs kon weten dat [V] een volwassen man van circa 60 kg was – zich dienen te realiseren dat de gerede kans bestond dat [V] naar het uiteinde van de tak zou doorlopen en het veren van de tak niet zou doen ophouden. Door desondanks ook zelf – met een gewicht van circa 80 kg - op die tak te gaan lopen tot op een plaats circa 2 meter vanaf de stam en door daarbij niet waar te nemen dat [V] in de richting van het uiteinde van de tak doorliep tot hij zich uiteindelijk circa 4 meter verder op die tak bevond dan waar [A] stond (waardoor zij gezamenlijk in toenemende mate een hefboomwerking moeten hebben gerealiseerd), heeft [A] zich niet gedragen zoals onder de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht van een redelijk handelend mens. Van een redelijk handelend mens mocht hier worden verwacht dat hij bij het gaan lopen op de desbetreffende tak het gedrag van [V] in de gaten zou hebben gehouden en zijn eigen gedrag daarop zou hebben aangepast danwel - indien [V] in verband met eigen hoogtevrees niet in de gaten gehouden kon worden – ervoor gekozen zou hebben om niet of aanzienlijk minder ver op de desbetreffende tak te gaan lopen.

4.14 Het vorenoverwogene leidt het hof tot het oordeel dat, in verhouding met de mate waarin de aan Staatsbosbeheer enerzijds en [A] anderzijds toe te rekenen omstandigheden aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen, de (hoofdelijke) schadevergoedingsplicht van Staatsbosbeheer jegens [A] met 50% dient te worden verminderd. [A] heeft daarom recht op vergoeding van 50% van zijn schade door Staatsbosbeheer. Gronden van billijkheid die wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of de andere omstandigheden van het geval tot een andere uitkomst moeten leiden, zijn niet of niet voldoende gesteld of gebleken.
LJN BA3005