Overslaan en naar de inhoud gaan

RvD Amsterdam 070311 niet adequaat optreden advocaat in letselschadezaak, onduidelijke financiele relatie; ook met Arboclaim

RvD Amsterdam 070311 niet adequaat optreden advocaat in letselschadezaak, onduidelijke financiele relatie; ook met Arboclaim

2.   De klacht

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij:

a) de wederpartij niet adequaat en niet-tijdig aansprakelijk heeft gesteld;

b) onjuiste c.q. onduidelijke informatie heeft verstrekt over de financiële consequenties van zijn dienstverlening;

c) onvoldoende heeft ondernomen in verband met een mogelijke vordering die klager heeft op de ongevallenverzekeraar van klager; en

d) te lang heeft gewacht met het uitbrengen van de dagvaarding nadat hij de opmerkingen van klager ten aanzien van het concept van de dagvaarding had ontvangen.

2.2 Klager heeft ter zitting verzocht op grond van artikel 48 lid 7 Advocatenwet uit te spreken dat verweerder jegens hem niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

3.   Feiten

3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Op 10 november 2003 heeft klager een bedrijfsongeval (val van een steiger) gehad, waarbij hij ernstig letsel heeft opgelopen.

3.3 Klager heeft in september 2004 een overeenkomst gesloten met ArboClaim in verband met de kosten van zijn rechtsbijstand. Via ArboClaim is klager in september 2004 in contact getreden met verweerder. In dit verband zijn van belang de brieven van verweerder aan klager van 27 september en 6 oktober 2004 (pagina 37 t/m 41 van het dossier) en de opdrachtverlening van klager aan verweerder van 3 oktober 2004 (pagina 101 van het dossier)

3.4 Op 23 november 2004 vond de eerste inhoudelijke bespreking tussen verweerder en klager plaats. Op het formulier van verweerder waarop verweerder tijdens dit gesprek de van klager ontvangen gegevens van zijn zaak heeft ingevuld staat vermeld dat de onderneming waar klager werkzaam was is in april 2004 door een nieuwe (bij naam genoemde) werkgever is overgenomen (pagina 110 t/m 115 van het dossier). Verweerder heeft de oude werkgever van klager per niet-aangetekende brief van 1 februari 2005 alsmede per aangetekende brief van 14 juli 2005 aansprakelijk gesteld. Verweerder heeft de nieuwe werkgever bij brief van 6 mei 2005 om inlichtingen met betrekking tot de bedrijfsovername gevraagd. Bij brief van 19 september 2008 heeft verweerder de nieuwe werkgever aangeschreven teneinde de eventuele verjaringstermijn te stuiten.

3.5 Op 4 juli 2006 heeft verweerder aan klager een eerste concept van een dagvaarding verzonden (pagina 56 van het dossier) waarin hij de oude werkgever en de derde voor wie de werkgever de werkzaamheden verrichtte als gedaagde partijen heeft aangemerkt. Op 14 augustus 2006 heeft klager zijn commentaar op dit stuk aan verweerder gezonden. Vervolgens heeft verweerder (na een aantal onbeantwoorde rappellen van klagers zijde) op 27 februari 2007 een vervolmaakt concept van de dagvaarding aan klager toegezonden en daarbij opgemerkt:

"Na uw accoord zal ik de dagvaarding laten uitbrengen." (pagina 81 van het dossier).

3.6 Op 28 maart 2007 heeft klager zijn reactie op dit stuk aan verweerder gezonden.

3.7 Op 24 april 2007 heeft verweerder klager desgevraagd telefonisch medegedeeld dat de dagvaarding binnen 2 weken zou worden uitgebracht. De dagvaarding is ondanks herhaalde schriftelijke en telefonische  verzoeken van klager daartoe - getuige het door klager op pagina 109 van het dossier gegeven overzicht - in ieder geval niet uitgebracht tot september 2009, toen de zaak werd overgenomen door een nieuwe advocaat.

3.8 Voorts heeft verweerder aan klager bij brief van 6 september 2005 een brief van klagers ongevallenverzekeraar van 2 september 2005 doorgezonden. In die brief heeft de ongevallenverzekeraar medegedeeld dat haar medisch adviseur heeft vastgesteld dat klager voor 3% blijvend invalide is. Bij brief van 18 april 2006 verzoekt klager aan verweerder:

"[…] de kwestie met de uitkering van de ongevallenverzekering van [de ongevallenverzekeraar] in deze zaak te betrekken, wij hebben hierover reeds in juli 2005 gesproken en ik heb u toen enkele documenten hieromtrent overhandigd." (pagina 84 van het dossier).

3.9 Verweerder is na ontvangst van deze brief niet tot actie jegens de ongevallenverzekeraar overgegaan.

4.    Beoordeling van de klacht

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Tijdens het eerste gesprek op 23 november 2004 heeft verweerder van klager vernomen dat de onderneming waar klager werkzaam was  in april 2004 door een andere werkgever, van wie klager de naam heeft genoemd, is overgenomen. Daardoor bestond (mogelijk) onduidelijkheid wie aangesproken kon worden voor de gevolgen van het ongeval in 2003.

4.2 De raad stelt voorop dat het onder deze omstandigheden op de weg van verweerder als klagers advocaat had gelegen om duidelijkheid te creëren over de consequenties van de bedrijfsovername ten aanzien van de aansprakelijkheid. Van hem had verwacht mogen worden dat hij direct na de verkrijging van de informatie van klager in het handelsregister van de Kamer van Koophandel was nagegaan of er sprake was van overgang van de onderneming. Verweerder had op basis van de aldus verkregen gegevens moeten nagaan wat de consequenties waren of konden zijn ten aanzien van de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het klager overkomen bedrijfsongeval. Niet gebleken is dat verweerder dit heeft gedaan hoewel hij reeds vanaf het eerste gesprek beschikte over de naam van de oude en nieuwe werkgever. Verweerder heeft weliswaar de nieuwe werkgever bij brief van 6 mei 2005 om inlichtingen verzocht, maar niet gezegd kan worden dat dit een effectieve, een advocaat passende manier van informatie vergaren is geweest.Verweerder heeft nog aangevoerd dat hij als letselschadeadvocaat niet op de hoogte was van de gang van zaken bij arbeidsongevallen De raad gaat hieraan voorbij nu van een advocaat, in ieder geval van een advocaat met een procespraktijk zoals verweerder, mag worden gevergd dat hij zich ongeacht zijn specialisatie verdiept in de vraag wie zijn wederpartij(en) in de procedure moet(en) zijn.

4.3 Voor zover verweerder deze onduidelijkheid niet kon wegnemen, had van hem mogen worden verwacht dat hij op basis van de beschikbare informatie zekerheidshalve zowel de oude als de nieuwe werkgever aansprakelijk zou stellen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Verweerder heeft voorts nagelaten klager op de hoogte te stellen van deze kwestie zodat klager niet eens wist dat hierover twijfel kon bestaan. Naar het oordeel van de raad valt het voorgaande verweerder tuchtrechtelijk te verwijten.

4.4 De raad kan op basis van de beschikbare informatie niet vaststellen of de oude werkgever van klager tijdig en op de juist wijze aansprakelijk is gesteld, noch of verweerders brief aan de nieuwe werkgever van 19 september 2008 nog het gewenste effect kon hebben. Dit doet echter niet af aan de gegrondheid van dit klachtonderdeel voor wat betreft het niet-adequaat handelen.

4.5 Klachtonderdeel a) is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdelen b) en d)

4.6 Klachtonderdelen b) en d) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.7 Uitgangspunt is het bepaalde in gedragsregel 8, inhoudende dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Meer in het bijzonder geldt gelet op het bepaalde in gedragsregel 26 ten aanzien van de financiële consequenties van zijn dienstverlening, dat een advocaat gehouden is deze met de cliënt te bespreken en inzicht te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren. De achtergrond van deze bepalingen is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt - zeker ook over de financiële voorwaarden van de advocaat - is afgesproken zoveel mogelijk voorkomen dienen te worden.

4.8 Uit de opdrachtverlening van klager aan verweerder van 3 oktober 2004, de opdrachtbevestiging van verweerder aan klager van 6 oktober 2004 noch uit enig ander tussen klager en verweerder gewisseld schriftelijk stuk in de periode tot en met 2009 blijkt dat verweerder met klager een uurtarief of wijze van declareren met betrekking tot zijn dienstverlening is overeengekomen. Verweerder heeft in het vooronderzoek diverse verklaringen gegeven voor de vertraging bij het uitbrengen van de dagvaarding. Uiteindelijk heeft verweerder desgevraagd ter zitting verklaard dat hij met klager niet over zijn kosten heeft gesproken nu hem bekend was dat ArboClaim een kostengarantie had afgegeven en dat hij met ArboClaim in verband met klagers zaak geen specifieke afspraak omtrent zijn kosten heeft gemaakt nu zijn kantoor meerdere zaken via ArboClaim behandelde en door zijn kantoor over die bijstand afspraken met ArboClaim waren gemaakt.

4.9 Voorts heeft verweerder ter zitting toegelicht dat zijn kantoor de banden met ArboClaim in 2005 had verbroken en dat hij daarom het concept van de dagvaarding niet aan ArboClaim had toegezonden noch had verzocht om depot van het griffierecht. Van ArboClaim heeft verweerder bij gebreke aan een verzoek zijnerzijds daartoe geen garantie gekregen voor betaling van het griffierecht, reden waarom de dagvaarding niet werd uitgebracht. Desgevraagd heeft verweerder erkend dat hij klager hiervan niet op de hoogte heeft gesteld en dat hij evenmin aan klager heeft gevraagd om in deze omstandigheden het griffierecht te betalen. Ook heeft verweerder er niet voor gekozen het griffierecht aan klager voor te schieten. Zodoende heeft verweerder enerzijds de situatie laten voortbestaan dat het griffierecht niet werd betaald, terwijl hij anderzijds die betaling - zonder zulks te communiceren met klager - wel als vereiste stelde aan uitbrenging van de dagvaarding.

4.10 Aldus heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar lang gewacht met het doen uitbrengen van de dagvaarding en heeft hij onduidelijkheid laten bestaan over de financiële consequenties van zijn dienstverlening, terwijl het op zijn weg had gelegen iedere onduidelijkheid daarover te voorkomen door een en ander schriftelijk te bevestigen. Bovendien heeft hij klager in het ongewisse gelaten over het niet uitbrengen van de dagvaarding, terwijl hij zijn bij herhaling gedane toezegging dat wel te zullen doen (bijvoorbeeld in zijn brief aan klager van 27 februari 2007) niet is nagekomen.

4.11 Klachtonderdelen b) en d) zijn derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.12 De raad constateert dat verweerder enerzijds in zijn brief aan klager van 27 september 2004 noch in zijn opdrachtbevestiging van 6 oktober 2004 noch anderszins met zoveel woorden schriftelijk heeft vastgelegd dat hij klagers vordering op zijn ongevallenverzekeraar in behandeling zou nemen, maar anderzijds dat verweerder deze assuradeur kennelijk wel heeft aangeschreven. In het dossier bevindt zich immers op pagina 128 de reactie van deze assuradeur d.d. 2 september 2005 gericht aan verweerder en verweerders brief aan klager d.d. 6 september 2005 naar aanleiding van deze brief (pagina 126 van het dossier). Uit deze brief van verweerder en uit klagers brief aan verweerder van 18 april 2006 (pagina 84 van het dossier) blijkt voorts dat klager in ieder geval verwachtte, en naar het oordeel van de raad ook kon verwachten, dat verweerder ter zake van de ongevallenverzekeraar verdere actie zou ondernemen. Nergens blijkt immers dat verweerder na ontvangst van de brief van de assuradeur van 2 september 2005 besloten heeft geen verdere actie te ondernemen dan wel dit aan klager (schriftelijk) heeft meegedeeld. Integendeel, uit klagers brief van 18 april 2006 blijkt juist dat hij verwachtte dat verweerder verder ging met deze zaak. Door niets aan die kwestie te doen en klager dat niet mede te delen en klager voorts in het ongewisse te laten over eventueel door hem te ondernemen actie jegens de ongevallenverzekeraar heeft verweerder tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld.

4.13 Daarbij neemt de raad in aanmerking dat in de onderhavige situatie waarin een bedrijfsongeval heeft plaatsgevonden en de gelaedeerde verhaal voor zijn schade zoekt, het zich ook zonder expliciete opdracht daartoe goed laat denken dat ook de route van de aansprakelijkstelling van de ongevallenverzekeraar wordt bewandeld ook als de opdrachtbevestiging dat niet uitdrukkelijk vermeldt.

4.14 Ook klachtonderdeel c) is derhalve gegrond.

5. Maatregel

5.1. Bij het bepalen van de op te leggen maatregel neemt de raad in aanmerking dat verweerder in deze hele klachtprocedure steeds wisselende informatie omtrent de feitelijke gang van zaken heeft gegeven en dat hij ter zitting geen blijk heeft gegeven het onjuiste van zijn handelwijze in te zien. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld ten opzichte van klager door geruime tijd niets aan klagers zaak te doen en klager daarover in onzekerheid te laten. Verweerder is ook tekortgeschoten in het onderhouden van voldoende communicatie met klager. Aldus is verweerder ernstig te kort geschoten in de zorg die hij aan klager als zijn cliënt had behoren te besteden. Zijn handelwijze is voorts een ernsige inbreuk op het vertrouwen dat het publiek in de advocatuur als beroepsgroep moet kunnen hebben. Gelet hierop alsmede gelet op de ernst en aard van de verwijten waarop de gegrond verklaarde klachtonderdelen zien, ziet de raad aanleiding om de maatregel van berisping op te leggen.

5.2. Gelet op het voorgaande acht de raad termen aanwezig om, zoals klager heeft verzocht, uit te spreken dat verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in al zijn onderdelen gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van berisping; en

- spreekt uit dat verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. LJN YA1424