Overslaan en naar de inhoud gaan

RvD 's Hertogenbosch 151214 onvoldoende voortvarend optreden advocaat

RvD 's Hertogenbosch 151214 onvoldoende voortvarend optreden advocaat    

2         FEITEN

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2     Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een letselschadezaak. Op 13 september 2010 heeft tussen klaagster en verweerder een bespreking van de zaak plaatsgevonden. Op 15 september 2010 heeft verweerder klaagster een opdrachtbevestiging toegezonden. Bij brief d.d. 5 november 2010 heeft verweerder bij klaagster gerappelleerd ter zake de afspraak dat voor aanvang van de werkzaamheden een depot van € 4.000,- zou worden gestort op verweerders derdengeldenrekening en is aan klaagster medegedeeld dat verweerder zijn werkzaamheden zou opschorten in afwachting van de betaling. Op 18 april 2012 werd door klaagster het volledige voorschot voldaan. De tweede bespreking van de zaak met klaagster vond plaats op 5 juni 2012. Bij e-mail d.d. 24 augustus 2012 heeft verweerder de tijdens dit gesprek met klaagster gemaakte afspraken bevestigd. Klaagster heeft op 31 augustus 2012 het voorschotbedrag ten behoeve van  de medisch adviseur voldaan. Bij brief d.d. 6 februari 2013 heeft verweerder bij klager gerappelleerd ter zake van een benodigd rapport van een registeraccount en recente medische informatie. Daarbij heeft hij aan klaagster medegedeeld dat hij het advies van de medisch adviseur na ontvangst in kopie aan haar zou toezenden. Verweerder heeft het advies van de medisch adviseur op 8 maart 2013 aan klaagster doorgezonden. Op 6 mei 2013 verzocht een opvolgend advocaat van klaagster verweerder om toezending van het dossier. Verweerder heeft dit op 15 mei 2013 op verzoek van klaagster aan de andere advocaat overgedragen. De urenspecificaties zijn door verweerder verstrekt bij de dossieroverdracht.

3         klacht

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet.

Verweerder:

1.   is in zijn belangenbehartiging in een letselschadezaak van klaagster ernstig tekort geschoten doordat hij onvoldoende met klaagster heeft gecommuniceerd, geld heeft geïncasseerd waar geen arbeid tegenover stond en geen urenspecificatie heeft overgelegd, terwijl daarom was gevraagd;

2.   heeft niet het volledige medisch dossier naar de medisch adviseur verstuurd;

3.   de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand niet met klaagster besproken.

4         VERWEER

4.1    ad klachtonderdeel 1

Verweerder betwist dat hij onvoldoende met klaagster heeft gecommuniceerd en geld heeft geïncasseerd waar geen arbeid tegenover stond. Nadat het afgesproken voorschot door klaagster werd gestort zijn de werkzaamheden ingepland. Wegens vakantie in de maand mei 2012 is het dossier eerst begin juni 2012 ter hand genomen. Dit is gelet op het feit dat klaagster 1,5 jaar heeft gewacht met het depot, een te verwaarlozen vertraging.

4.2    ad klachtonderdeel 2

De medische rapportage van 15 juli 2012 is wel degelijk toegevoegd en    meegenomen in het medisch advies, zij het dat dit door een typefout abusievelijk met een verkeerde datum in de inventarislijst is opgenomen.

4.3    ad klachtonderdeel 3

Verweerder heeft de mogelijkheid van toegevoegde rechtshulp met klaagster besproken tijdens het oriënterend gesprek. Daarbij is aangegeven dat verweerder, vanwege de complexiteit van de zaak, niet bereid was om de zaak op basis  van gefinancierde rechtsbijstand te behandelen. In de opdrachtbevestiging is ook uitdrukkelijk vastgelegd dat op voorhand een depot van € 4.000,- moest worden betaald voordat verweerder werkzaamheden zou gaan verrichten.

5.      BEOORDELING

5.1    Ad klachtonderdeel 1

De raad steltvoorop dat een advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. Van een advocaat mag eveneens verwacht worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt. 

5.1.1 De raad stelt in dit verband allereerst vast dat verweerder aan klaagster, in zijn opdrachtbevestiging d.d. 15 september 2010, heeft bevestigd dat door hem geen werkzaamheden in de zaak zouden worden verricht totdat een depot van € 4.000,- zou zijn gestort op zijn derdengeldenrekening. Klaagster heeft dit voorschotbedrag op 18 april 2012 volledig voldaan. Na ontvangst van dit voorschot heeft eerst op 5 juni 2012 een tweede bespreking met klaagster plaatsgevonden, derhalve bijna 7 weken later. Na dit gesprek heeft verweerder een periode van meer dan 11 weken laten verstrijken voordat hij klaagster, op 24 augustus 2012 de afspraken uit die bespreking bevestigde. De raad leidt voorts uit de datum op de inventarisatielijst van het medisch dossier af, dat verweerder dit op 5 februari 2013 naar de medisch adviseur heeft verzonden. Verweerder heeft dus nadat het voorschot voor de kosten van medisch adviseur door klaagster was voldaan, nog meer dan 5 maanden gewacht alvorens de medische informatie te zenden. Tenslotte heeft het 14 weken geduurd voordat verweerder de door klaagster reeds op 6 februari 2013 verzochte urenspecificaties  heeft doen toekomen. Deze trage voortgang van de zaak valt verweerder naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk aan te rekenen. Daaraan doet niet af dat klaagster pas in april 2012 de voorschotbetaling heeft verricht. Van verweerder mocht worden verwacht dat hij de zaak van klaagster vanaf dat moment met voortvarendheid zou behandelen. De raad zal klachtonderdeel 1 in zoverre gegrond verklaren.

5.1.2  Dat verweerder overigens zou zijn tekortgeschoten in zijn communicatie naar klaagster, is naar het oordeel van de raad niet gebleken. De raad overweegt in dit verband dat  verweerder de door hem verrichte en te verrichten werkzaamheden in de zaak alsmede de met klaagster gemaakte afspraken, bij brieven van respectievelijk 15 september 2010, 24 augustus 2012 en 6 februari 2013 uitgebreid heeft bevestigd. Verweerder heeft daarbij tevens gewezen op de informatie die zijns inziens nog door klaagster diende te worden verstrekt. Dat verweerder en diens medewerk(st)ers klaagster onjuist zouden hebben bejegend is door verweerder betwist. Nu partijen daaromtrent van mening verschillen en dit ook overigens niet uit het dossier blijkt, kunnen de feiten hieromtrent door de raad niet worden vastgesteld. Klachtonderdeel 1 zal derhalve voor het overige ongegrond worden verklaard.

5.3     Ad klachtonderdeel 2

            De raad stelt vast dat uit de door verweerder toegezonden inventarislijst bij het medisch dossier blijkt dat door verweerder twee rapportages van dr. J. aan de medisch adviseur zijn toegezonden: Eén rapportage gedateerd 4 juli 2011 en één gedateerd 15 juli 2011. Verweerder heeft dienaangaande gesteld dat in  laatstgenoemde datum  een typefout is gemaakt en dat deze moet zijn: 15 juli 2012. Gelet op het feit dat beide rapportages, behoudens voor wat betreft het jaartal, van een andere datum zijn voorzien, acht de raad verweerders toelichting op voorhand niet onaannemelijk.  Dat door verweerder twee dezelfde rapportages zouden zijn verstrekt, te weten die van 4 juli 2011, is door klaagster onvoldoende aannemelijk gemaakt en blijkt ook overigens niet uit het dossier. De raad zal de klacht op dit onderdeel ongegrond verklaren.

5.4     Ad klachtonderdeel 3

            De raad stelt voorop dat een advocaat de verplichting heeft een (toekomstig) cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Deze verplichting geldt niet alleen bij het openen van een nieuwe zaak, maar ook bij voortzetting of heropening daarvan door een (opvolgend) advocaat. Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten. Als norm voor die zorgvuldigheid heeft te gelden dat een cliënt, die mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp maar daarvan afziet, er door de advocaat uitdrukkelijk en duidelijk op wordt gewezen dat hij afstand doet van het recht op gefinancierde rechtshulp. Tevens zal de advocaat zich er deugdelijk van moeten vergewissen dat de cliënt weet en begrijpt welk recht hij prijsgeeft. Derhalve heeft de advocaat de plicht na te gaan of de cliënt ook daadwerkelijk afstand wenst te doen van zijn recht op gefinancierde rechtshulp en dat hij de consequenties daarvan overziet en kan dragen.

5.5     Uit de opdrachtbevestiging d.d. 15 april 2010 blijkt dat partijen, vanwege het feit dat de verzekeraar de betaalde voorschotten wilde terugvorderen en niet bereid was om nog buitengerechtelijke kosten te betalen, een voorschot zijn overeengekomen.  Uit klaagsters brief aan de deken d.d. 28 augustus 2013, volgt verder dat klaagster de vraag naar de mogelijkheid van gesubsidieerde rechtsbijstand tijdens het eerste gesprek met verweerder aan de orde heeft gesteld. De raad ziet hierin een bevestiging van verweerders standpunt dat het onderwerp tijdens de eerste bespreking op verweerders kantoor aan de orde is geweest. Gelet op het bovenstaande in onderling verband bezien, acht de raad aannemelijk dat verweerder de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand met klaagster heeft besproken.

6.       BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht op onderdeel 1 gegrond voor zover deze ziet op de trage behandeling van de zaak door verweerder;

-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-    legt op de maatregel van enkele waarschuwing. ECLI:NL:TADRSHE:2014:327 op tuchtrecht.overheid.nl