Overslaan en naar de inhoud gaan

TADRSGR 200921 te summiere opdrachtbevestiging, geen nota's aan cl, achterhouden op derdengeldenrekening gestort voorschot

TADRSGR 200921 te summiere opdrachtbevestiging, geen nota's aan cl, achterhouden op derdengeldenrekening gestort voorschot

5
BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1
Uit Gedragsregel 17 lid 2 volgt dat een advocaat er zorg voor dient te dragen dat bij het aanvaarden van de opdracht duidelijke afspraken zijn gemaakt over het honorarium, de doorbelasting van kosten en de wijze van declareren.

5.2
Vast staat dat in de opdrachtbevestiging van 20 februari 2017 geen uurtarief is opgenomen en dat ook daarna geen uurtarief overeen is gekomen tussen klaagster en verweerster. De raad overweegt dat het, gelet op de hiervoor genoemde Gedragsregel, de verantwoordelijkheid van verweerster was om al bij het aangaan van de opdracht afspraken te maken over het uurtarief, voor het geval de toevoeging zou worden afgewezen. Dat op dat moment nog niet bekend was of de verzekeraar van de wederpartij aansprakelijkheid had erkend, had te meer aanleiding moeten vormen voor verweerster om een uurtarief overeen te komen, nu immers het risico bestond dat aansprakelijkheid niet zou worden erkend en verweersters facturen door klaagster voldaan zouden moeten worden.

5.3
Verweerster heeft (vervolgens) de verantwoordelijkheid bij klaagster gelegd, door overeen te komen dat klaagster bij afwijzing van de toevoeging contact diende op te nemen, kennelijk om alsnog een uurtarief af te kunnen spreken. Verweerster heeft daarbij haar verantwoordelijkheid als advocaat miskend. Het was aan verweerster om na afwijzing van de toevoeging (waarvan zij door de Raad voor Rechtsbijstand ook op de hoogte is gesteld) contact op te nemen met klaagster. Verweerster heeft klaagster echter pas eind 2019, op het moment dat zij haar bijstand aan klaagster beëindigde, op de hoogte gesteld van de financiële aspecten van de zaak.

5.4
De raad is dan ook van oordeel dat verweerster onzorgvuldig en onbetamelijk heeft gehandeld door in de opdrachtbevestiging van 20 februari 2017 geen uurtarief overeen te komen en daarover ook na afwijzing van de toevoeging geen afspraken te maken. De raad zal dit klachtonderdeel daarom in zoverre gegrond verklaren.

5.5
Voor zover ook wordt geklaagd over het gebrek aan informatie over het te verwachten verloop van de zaak, de kosten en een risico-inschatting, overweegt de raad als volgt. In de opdrachtbevestiging is opgenomen dat verweerster klaagsters belangen zou behartigen bij de afwikkeling van de letselschadezaak. Verweerster heeft te kennen gegeven dat over het redelijkerwijs te verwachten verloop van de zaak mondeling is overlegd met klaagster. Dat is naar het oordeel van de raad niet onbegrijpelijk en het is ook niet gebleken dat dit niet is gebeurd. Klaagster is bovendien ruim anderhalf jaar cliënt geweest van verweerster en was kennelijk tevreden over verweersters dienstverlening. Het ligt op de weg van verweerster om in haar opdrachtbevestiging (uitgebreider) in te gaan op de inhoud van haar werkzaamheden en ook later mondeling gemaakte afspraken schriftelijk te bevestigen. In de onderhavige zaak acht de raad dit deel van de klacht echter ongegrond, nu onvoldoende is gesteld en gebleken dat dit heeft geleid tot onduidelijkheid en/of misverstand tussen klaagster en verweerster. De raad zal dit klachtonder deel daarom voor het overige ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)

5.6
De raad overweegt dat een advocaat op grond van de voor hem geldende gedragsregels is gehouden tot zorgvuldigheid en nauwgezetheid in financiële aangelegenheden. Daaruit vloeit voort dat een advocaat verplicht is om zijn cliënt tijdig en met regelmaat op de hoogte te houden van zijn werkzaamheden in de zaak en de kosten die daarmee zijn gemoeid, zodat voor de cliënt steeds duidelijk is welke kosten ter zake rechtsbijstand worden gemaakt en de cliënt ook in staat wordt gesteld om deze te controleren en daarop zo nodig te reageren.

5.7
Vast staat dat klaagster door verweerster niet tussentijds op de hoogte is gesteld van het aantal gewerkte uren en het uurtarief van verweerster, maar dat zij pas op 4 december 2019 – na het beëindigen van de opdracht door verweerster – is geconfronteerd met verweersters vordering. Verweerster heeft haar facturen steeds bij de verzekeraar van de wederpartij ingediend, die aansprakelijkheid had erkend, zonder klaagster verder op de hoogte te stellen.

5.8
Hoewel de verzekeraar van de wederpartij aansprakelijkheid had erkend en mogelijk verweersters facturen zou voldoen, geldt dat klaagster desondanks belang had bij het ontvangen van verweersters facturen en urenverantwoording. Klaagster had daaruit immers bijvoorbeeld kunnen afleiden hoeveel tijd verweerster aan haar dossier had besteed. Ook had klaagster op die manier zicht kunnen houden op het financiële verloop van de zaak, voor het geval de verzekeraar de kosten van verweerster niet (geheel) zou vergoeden. Ook het Hof van Discipline heeft reeds geoordeeld dat een advocaat gehouden is zijn aan een verzekeraar ter uitbetaling toegezonden declaraties ook aan de cliënt te sturen (HvD 11 juli 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:151). Verweerster had haar aan de verzekeraar gezonden facturen en bijbehorende declaraties daarom ook aan klaagster moeten sturen.

5.9
Ook hier merkt de raad op dat de opdrachtbevestiging onvolledig is, nu over de facturering door verweerster aan de verzekeraar, de mogelijkheid dat die niet alle kosten zou vergoeden en de financiële consequenties daarvoor voor klaagster, niets is opgenomen. De raad is van oordeel dat verweerster ook op dit onderdeel te kort is geschoten en onbetamelijk jegens klaagster heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt dan ook gegrond verklaard.

Klachtonderdeel c)

5.10
De raad stelt voorop dat uit Gedragsregel 19 en de toelichting daarop, alsmede uit artikel 6.19 lid 4 Voda volgt dat van verrekening alleen sprake kan zijn als de cliënt daartegen geen bezwaar heeft.

5.11
De raad overweegt dat verweerster in november 2019 beschikte over het op haar derdengeldenrekening gestorte voorschot ten behoeve van klaagster. Dit voorschot was kennelijk uitdrukkelijk bedoeld voor klaagster, in tegenstelling tot een ander voorschot dat bedoeld was voor buitengerechtelijke kosten. Op 24 november 2019 is namens klaagster aan verweerster te kennen gegeven dat zij bezwaar maakte tegen verrekening van dat bedrag. Vervolgens heeft de deken verweerster er op 16 december 2019 op gewezen dat de mogelijkheid van verrekening (slechts) openstaat wanneer de cliënt daartegen geen bezwaar heeft. Naar het oordeel van de raad had verweerster het betreffende voorschot direct na klaagsters bezwaar aan klaagster moeten overmaken, maar in ieder geval na het bericht van de deken van 16 december 2019. Verweerster is echter pas in juni 2020 overgegaan tot uitbetaling van het voorschot aan klaagster, waarmee zij onbetamelijk heeft gehandeld jegens klaagster. Ook dit klachtonderdeel is daarom gegrond.

Klachtonderdeel d)

5.12
De raad stelt voorop dat een advocaat slechts met behoedzaamheid gebruik mag maken van het retentierecht (HvD 16 mei 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:206 en HvD 21 juni 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:123).

5.13
Deze vereiste behoedzaamheid heeft verweerster in dit geval in acht genomen. De raad overweegt dat het eerste verzoek om overdracht van het dossier in november 2019 is geweest, waarna dekenbemiddeling is gevraagd. De deken heeft vervolgens in december 2019 de voorwaarde gesteld dat klaagster het bedrag van de openstaande declaratie op zijn derdenrekening zou storten, waarna verweerster het dossier terstond diende over te dragen (conform Gedragsregel 28 lid 2). In februari 2020 heeft de gemachtigde de deken gevraagd deze voorwaarde te heroverwegen, omdat klaagster het benodigde bedrag niet bij elkaar kreeg. Nu nog niet aan de door de deken gestelde voorwaarde was voldaan, was verweerster ook toen (nog) niet gehouden het dossier over te dragen.

5.14
Vervolgens heeft in mei 2020 een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden bij de deken, waarbij is afgesproken dat verweerster, onder bepaalde voorwaarden, het dossier diende over te dragen. Op 10 juni 2020 heeft de deken verweerster vervolgens een termijn van een week gegeven om het dossier over te dragen. Verweerster heeft het dossier binnen deze termijn overgedragen.

5.15
Hoewel verweerster zich bij de overdracht van het dossier welwillender had kunnen opstellen, geldt dat zij het dossier uiteindelijk redelijk vlot na de tweede bemiddeling heeft overgedragen. De raad acht de vertraging niet van dien orde dat verweerster een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel e)

5.16
De raad overweegt dat, naast dat onduidelijk is of verweerster over de ontbrekende stukken beschikte, de ontbrekende stukken konden worden opgevraagd bij de (verzekeraar van de) wederpartij. Klaagsters opvolgend advocaat beschikte dan ook uiteindelijk over een volledig dossier. Dat de belangenbehartiging van klaagster door het ontbreken van de betreffende stukken in het geding is gekomen is gesteld noch gebleken. Nu niet is onderbouwd in welk belang klaagster is geschaad, acht de raad dit klachtonderdeel van onvoldoende gewicht en daarom ongegrond.

6
MAATREGEL

6.1
Verweerster heeft met haar handelen en nalaten niet voldaan aan de eisen van professionaliteit en zorg die van haar als advocaat verwacht mogen worden. Haar te summiere opdrachtbevestiging, waarin onder meer het uurtarief ontbreekt, en het totale ontbreken van tussentijdse informatieverstrekking heeft ertoe geleid dat klaagster op het moment van de overname van de zaak werd geconfronteerd met een forse rekening. Verweerster wenste vervolgens het nog openstaande bedrag te verrekenen met een op haar derdengeldenrekening gestort voorschot, maar klaagster maakte hiertegen bezwaar. Verweerster heeft het voorschot vervolgens alsnog maanden onder zich gehouden, terwijl zij het bedrag terstond had dienen over te maken aan klaagster.

6.2
Gelet op de ernst van de gedragingen en het gebrek aan inzicht met betrekking tot met name het handelen rondom de derdengeldenrekening, acht de raad de maatregel van berisping passend.

7
GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1
Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven.

7.2
Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat. ECLI_NL_TADRSGR_2021_172