Overslaan en naar de inhoud gaan

TAHVD 271023  schorsing vanwege onvoldoende voortvarendheid en communicatie met cliënt

TAHVD 271023  schorsing vanwege onvoldoende voortvarendheid en communicatie met cliënt

3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Klager stelt letsel te hebben opgelopen bij een bedrijfsongeval in of omstreeks september 2018 en heeft in dat verband rechtsbijstand gezocht.

​​​​​​​3.3 Op 1 maart 2019 heeft klager een intakegesprek gehad met de heer K. B., letselschadespecialist (verder: de letselschadespecialist) bij “X Advocaten -Letselschade”. Klager heeft diezelfde dag een intakeformulier en opdrachtbevestiging ondertekend. Hierin staat onder meer vermeld:

“Cliënt verklaart door ondertekening ervan op de hoogte te zijn dat:

Cliënt afstand doet van rechten uit hoofde van een toevoeging (gesubsidieerde rechtsbijstand) die eventueel zou kunnen worden aangevraagd bij de Raad voor de Rechtsbijstand ter dekking van de kosten voor juridische bijstand.
Het voorgaande niet geldt voor het geval u betrokken bent geweest bij een arbeidsongeval dan wel een medische fout. Voor zover de aansprakelijkheid nog niet is erkend, zal voor deze zaak een toevoeging worden aangevraagd. Deze toevoeging zal echter worden ingetrokken indien de aansprakelijk [heid, hof] van de tegenpartij komt vast te staan.
Indien het nodig mocht zijn om de schade van cliënt integraal te verhalen, de belangenbehartiger voor de kosten van die (te) verrichtte(n) werkzaamheden alsnog een toevoeging (gesubsidieerde rechtsbijstand) voor cliënt zal kunnen aanvragen. Cliënt is in dat geval voor de kosten van de advocaat een inkomensafhankelijke en door de Raad voor Rechtsbijstand op te leggen eigen bijdrage verschuldigd.
(…)

Cliënt gehouden is om eventuele kosten van derden, zoals griffierechten, uittreksels, deurwaarderskosten en kosten voor het opvragen informatie bij (medisch) behandelaars en (medisch) adviseurs te voldoen aan de belangenbehartiger.
(…)


Ondergetekende verantwoordelijk zal zijn voor de wijze waarop de diensten worden verricht maar dat in de zaak van cliënt ook werk zal worden verricht door kantoorgenoten en cliënt daartegen geen bezwaar heeft.
Hierbij geef ik;

[klager]

Toestemming aan;

[het advocatenkantoor] (…) [ “gevolmachtigde”]

Om;

Mij te vertegenwoordigen naar aanleiding van een schadevoorval (…)”


Onder het intakeformulier en opdrachtbevestiging staat de letselschadespecialist vermeld als belangenbehartiger. Noch door hem noch door een ander van het kantoor is dit formulier ondertekend.

​​​​​​​3.4 Aanvankelijk heeft een juridisch medewerker de zaak voor klager behandeld en de werkgever namens klager aansprakelijk gesteld op 5 maart 2019. In die periode heeft de juridisch medewerker diverse handelingen verricht in het kader van de aansprakelijkstelling, zoals het verzamelen van bewijs voor de vaststelling van de gestelde schade en de communicatie met de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de werkgever (verder: de verzekeraar). Nadat door de verzekeraar de aansprakelijkheid eerst van de hand is gewezen omdat de gestelde (acute) schade van het ongeval niet voldoende is onderbouwd, heeft de letselschadespecialist de behandeling van de zaak overgenomen in september 2019.

​​​​​​​3.5 Tussen de letselschadespecialist en klager en tussen de letselschadespecialist en de verzekeraar heeft regelmatig contact plaatsgevonden over met name de onderbouwing van de gestelde schade.

​​​​​​​3.6 Bij e-mail van 23 april 2020 aan de letselschadespecialist heeft de verzekeraar laten weten dat aansprakelijkheid voor letsel als gevolg van het bedrijfsongeval definitief wordt afgewezen. De verzekeraar heeft daarbij een uitgebreide motivering van het standpunt gegeven. De verzekeraar heeft ter voorkoming van verdere kosten een eenmalig aanbod gedaan een regeling te treffen voor een bedrag van € 5.000,-.

​​​​​​​3.7 Op 19 mei 2020 is een toevoeging aangevraagd voor klager op naam van verweerder.

​​​​​​​3.8 Ruim een jaar later, op 26 mei 2021, heeft verweerder de Raad voor Rechtsbijstand verzocht de toevoeging te muteren.

​​​​​​​3.9 Verweerder heeft op 26 mei 2021 op naam van klager een verzoekschrift om een voorlopig getuigenverhoor ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, sectie handel.

​​​​​​​3.10 Op 25 oktober 2021 is verweerder geïnformeerd over de beschikking van 30 juni 2021 van de rechtbank dat de verzoekschriftprocedure is verwezen naar de kantonrechter. De rechtbank heeft verweerder op 28 oktober 2021 geïnformeerd dat de wederpartij om een reactie is gevraagd.

​​​​​​​3.11 Op 3 november 2021 heeft verweerder aan klager een document doorgestuurd – naar het hof begrijpt, de brief van de rechtbank van 28 oktober 2021 - en geschreven dat het wachten is op een reactie van de wederpartij.

​​​​​​​3.12  Op 28 november 2021 heeft verweerder klager gevraagd om verhinderdata voor het voorlopig getuigenverhoor op te geven. Klager heeft op dit bericht gereageerd.

​​​​​​​

3.13 Op 21 februari 2022 heeft klager verweerder bericht dat hij sinds november niet meer van verweerder heeft gehoord en vraagt hij of verweerder al een zittingsdatum van de rechtbank heeft ontvangen.

​​​​​​​3.14 Op 1 maart 2022 heeft verweerder geantwoord dat hij geruime tijd niet heeft gewerkt en zijn achterstand aan het wegwerken is. Verweerder geeft daarbij aan dat hij wel een bericht van de rechtbank voorbij zag komen, maar dat er nog geen datum bekend is en dat hij later die week van zich zou laten horen.

​​​​​​​3.15 Per e-mail van 2 maart 2022 heeft klager verweerder teruggeschreven dat het hem te lang duurt en dat hij wenst dat verweerder druk zet op de voortgang.

​​​​​​​3.16 Op 25 maart 2022 heeft klager deze klacht ingediend.

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Het lukt klager niet om contact met verweerder te krijgen.

Toelichting raad: Klager heeft telefonisch gesproken met het secretariaat van het kantoor van verweerder. Hij kreeg te horen dat verweerder in afwachting was van een bericht van de rechtbank over een zittingsdatum en dat hij het druk had met het wegwerken van achterstanden waardoor hij telefonisch niet bereikbaar was.

b)    Verweerder houdt klager niet op de hoogte van de stand van zaken van het dossier.

Toelichting raad: In november 2021 heeft klager op verzoek van verweerder zijn verhinderdata doorgegeven. Sindsdien heeft klager niets meer van verweerder gehoord. Klager heeft van verweerder nooit een bericht over een ingediende dagvaarding of verzoekschrift gekregen.

c)    Klager krijgt zijn dossier niet terug van verweerder.

5 BEOORDELING

Omvang hoger beroep

​​​​​​​5.1 Klager heeft in zijn verweerschrift nieuwe verwijten aangevoerd en het hof verzocht een zwaardere maatregel op te leggen. Het hof gaat aan deze nieuwe verwijten en dit verzoek voorbij. Nieuwe klachten moeten namelijk bij de Deken van de Orde van Advocaten worden ingediend voor onderzoek (art. 46c lid 1 Advocatenwet). In zoverre zijn die verwijten niet-ontvankelijk. Verder kan klager alleen beroep instellen voor zover de klacht ongegrond is verklaard of als de raad zich ten onrechte niet heeft uitgesproken over de vraag of verweerder de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt (art. 56 lid 1 sub a Advocatenwet). Dat is hier niet aan de orde. Ook klagers verzoek om de maatregel te verzwaren is daarom niet-ontvankelijk.

​​​​​​​5.2 Verweerder heeft geen beroepsgronden geformuleerd tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel c). Klachtonderdeel c) zag op het niet afgeven van het dossier aan klager.  Daarmee staat vast dat klachtonderdeel c) gegrond is.

Overwegingen raad

Klachtonderdelen a) en b) - Het was voor klager niet duidelijk wat de letselschadespecialist en verweerder deden

​​​​​​​5.3 Kort samengevat, heeft de raad overwogen dat het op de weg van verweerder lag te onderbouwen dat hij klager voldoende heeft geïnformeerd bij de behandeling van zijn zaak. Nu die onderbouwing ontbreekt, concludeert de raad dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn plicht om klager grondig en ook steeds tijdig te informeren en adviseren over de stand van zaken en het vervolg in het dossier. Ook had verweerder klager moeten adviseren over de strategie in de zaak en eventueel te voeren procedure(s). Dit geldt te meer omdat uit het bericht van de verzekeraar volgt dat er het nodige schortte aan de onderbouwing van de door klager ingestelde claim. Bij gebrek aan stukken in het dossier is de raad ervan uitgegaan dat verweerder heeft nagelaten het dossier te completeren. Niet gebleken is dat verweerder klager heeft geïnformeerd dat het dossier (nog) ontoereikend was en dat hij met klager heeft besproken hoe de hiaten in het dossier konden worden ingevuld. In plaats van het dossier aan een kritisch onderzoek te onderwerpen en daarover met klager te spreken heeft verweerder - kennelijk zonder overleg met klager - een verzoekschrift tot een voorlopig getuigenverhoor ingediend. Wat verweerder hiermee beoogde te bereiken, is de raad in het licht van de hiaten in het letselschadedossier en het ontbreken van stukken in dit klachtdossier een raadsel. Ook over het vervolg van de met het verzoekschrift ingeslagen weg heeft verweerder klager niet voldoende geïnformeerd, althans daarvan is niet gebleken. Hij heeft klager slechts gevraagd om verhinderdata, maar van enige inhoudelijke informatie blijkt niet.

Het was voor klager niet duidelijk door wie hij werd bijgestaan

​​​​​​​5.4 Uit de informatie op de website blijkt niet duidelijk wat de verhouding is tussen het kantoor van verweerder en dat van de letselschadespecialist. Niet is gebleken dat de overdracht van het dossier aan verweerder door de letselschadespecialist aan klager is bevestigd. Een advocaat moet altijd de opdracht aan zijn cliënt bevestigen. Verweerder is ook op dit punt tekortgeschoten.

Verweerder heeft klager niet geïnformeerd over de financiële kant

​​​​​​​5.5 Verweerder heeft voor klager een toevoeging aangevraagd. Deze is verleend en klager is daarvan op de hoogte gesteld door de Raad voor Rechtsbijstand. Dit neemt niet weg dat het aan verweerder was om klager over de aanvraag te informeren en een factuur voor de eigen bijdrage te sturen. Hetzelfde geldt voor het griffierecht, ook daarover had verweerder klager moeten informeren en een factuur moeten sturen. Klager heeft ontkend dat hij facturen of betalingsherinneringen van verweerder heeft ontvangen. De stelling van verweerder dat hij facturen heeft gestuurd, heeft hij niet (gedocumenteerd) onderbouwd. Hij heeft geen gevolg gegeven aan het verzoek van de deken om deze te sturen en heeft ter zitting verklaard dat hij bewust deze niet naar de deken heeft gestuurd, omdat het hem alleen maar zou worden tegengeworpen. De raad gaat er daarom van uit dat verweerder geen facturen heeft gestuurd en ook op dit punt is tekortgeschoten in de informatieverstrekking aan klager.

Omvang klachtomschrijving: raad buiten het geding getreden?

5.6       Verweerder voert aan dat de raad de klacht ambtshalve heeft aangevuld door ook te oordelen over de kwaliteit van de rechtsbijstand aan klager over de periode vanaf het aannemen van de zaak tot november 2021, terwijl de klachtomschrijving ziet op de gedragingen van verweerder ná november 2021. Daarbij heeft de raad méér verwijten (of: thema’s, zoals verweerder dat noemt) beoordeeld dan met de klacht aan de raad waren voorgelegd, zoals dat voor klager niet duidelijk was wie hem bijstond, wat de letselschadespecialist en verweerder deden en zoals de informatievoorziening rondom de financiële aspecten van de rechtsbijstand.

5.7       Het hof begrijpt dat de klacht ziet op de periode dat klager ervan op de hoogte is geraakt dat verweerder zijn dossier behandelt. In zijn inleidende klacht geeft hij aan dat hij in 2021 ervan in kennis is gesteld dat verweerder zijn zaak is gaan behandelen en dat hij niet een keer met verweerder heeft afgesproken op zijn kantoor.  Anders dan de raad heeft aangenomen ziet de klacht niet op de kwaliteit van de rechtsbijstand vanaf het aannemen van de zaak door het kantoor van verweerder, maar op het gebrek aan communicatie door verweerder. Door de periode vanaf het aannemen van de zaak tot het moment dat klager op de hoogte raakte van de behandeling van zijn zaak door verweerder bij de beoordeling te betrekken is de raad buiten de klacht getreden.

5.8  Het hof zal de klachtonderdelen a) en b) dan ook beperken tot de communicatie vanaf het moment dat verweerder het dossier op zijn naam heeft gekregen. Uit de stukken blijkt dat op 19 mei 2020 op naam van verweerder een toevoeging is aangevraagd en dat een afschrift daarvan op 25 juni 2020 aan klager is gestuurd door de Raad voor Rechtsbijstand. Het hof houdt verweerder daarom verantwoordelijk voor de dossierbehandeling vanaf 19 mei 2020. Het hof zal het handelen van verweerder vanaf die datum beoordelen.

Overige beroepsgronden

5.9  Verweerder komt op tegen de gegrondverklaring van de klacht. De beroepsgronden luiden als volgt.

1. De raad heeft ten onrechte overwogen dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn informatieverplichting. Klager wist goed wat er gaande was en wat er van hem gevraagd werd. Dat blijkt uit de reacties van klager op verzoeken van de juridisch medewerker en de letselschadespecialist en de door klager opgegeven verhinderdata. Ter zake van het verwijt dat verweerder klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de procedure, voert verweerder aan dat er maandenlang geen bericht van de rechtbank werd ontvangen. In deze periode speelde corona en de gevolgen daarvan voor de rechtspleging in volle omvang. Er was dus weinig tot geen informatie te delen met klager.

2. Ten onrechte heeft de raad geoordeeld dat het voor klager niet duidelijk was door wie hij werd bijgestaan. Uit het verloop van rechtsbijstand bleek genoegzaam wie de behandelaar van het dossier was. Een aparte opdrachtbevestiging was niet nodig toen verweerder een verzoek om een getuigenverhoor deed. De opdracht bleef immers binnen hetzelfde kantoor; verweerder komt terug op zijn stelling in eerste aanleg dat het letselschadebureau van de letselschadespecialist en verweerders advocatenkantoor van elkaar losstaande entiteiten zijn.

3. Klager is voldoende geïnformeerd over de financiële kant van de zaakbehandeling. In de opdrachtbevestiging staan de financiële afspraken van het kantoor met klager en die is door hem ondertekend. Toen klager in aanmerking kwam voor een toevoeging heeft verweerder die aangevraagd voor het voorlopig getuigenverhoor. Verweerder had ook een toevoeging voor een civiele zaak of verzekeringsgeschil kunnen vragen, waar een hogere vergoeding bij hoort, maar dat heeft hij niet gedaan.

5.10 Tegen de opgelegde maatregel voert verweerder aan dat het door de raad geschetste beeld niet juist is van de onverschillig handelende advocaat, die zijn cliënt jarenlang in het ongewisse heeft gelaten. Het is niet ongebruikelijk dat er veel jaren heen gaan over de afwikkeling van een letselschadezaak. Verweerder is bereid om de zaak alsnog op goede wijze af te wikkelen. Ook heeft verweerder de claim gemeld bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

Verweer in beroep

5.11  Klager heeft in zijn verweer op het beroepschrift het volgende aangevoerd. Klager heeft voor het laatst in april 2020 contact gehad met de letselschadespecialist, toen de verzekeraar het voorstel deed de zaak te schikken voor € 5.000,-. Toen klager later belde naar het kantoor, kreeg hij te horen dat verweerder zijn zaak had overgenomen. Verweerder heeft niets van zich laten horen en klager niet geïnformeerd over de kans van slagen, waarom een getuigenverhoor nodig was en wat verweerders verwachtingen waren in de zaak. Klager weet pas sinds kort van het voorlopig getuigenverhoor dat door verweerder namens hem is verzocht. Dit verzoekschrift is pas op 26 mei 2021 opgesteld, een ruim jaar nadat klager voor het laatst inhoudelijk contact had gehad over zijn zaak met het kantoor. De communicatie van verweerder bleef beperkt tot de mails van 1 en 3 november 2021. De factuur die door verweerder is overgelegd in beroep, is nieuw voor klager. Klager heeft die niet ontvangen De urenspecificatie gaat ook maar tot en met april 2020, dus die betreft de werkzaamheden totdat verweerder het dossier overnam.

Maatstaf

5.12  De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.13  Met betrekking tot de relatie met de cliënt geldt onder meer Regel 16 lid 1 van de Gedragsregels advocatuur 2018 (verder: gedragsregel 16). Daaruit volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent bij de advocaat te rusten.

5.14  In deze zaak is verder Regel 13, lid 1 en 2 van de Gedragsregels advocatuur 2018 (verder: gedragsregel 13) van belang. Uit lid 1 volgt dat de advocaat de zaak in beginsel persoonlijk uitvoert, maar in overleg met de cliënt van dit uitgangspunt mag afwijken. Lid 2 bepaalt vervolgens onder meer dat de advocaat voor de uitvoering van de opdracht verantwoordelijk blijft, als medewerkers van het kantoor zelfstandig zaken behandelen. Regel 14 lid 1 van de Gedragsregels advocatuur 2018 (verder: gedragsregel 14) benadrukt dat de advocaat de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van de opdracht.

Overwegingen hof

5.15  Het hof stelt op basis van het onderzoek in hoger beroep - voor zover mogelijk - het volgende vast met betrekking tot de behandeling van het dossier van klager binnen verweerders kantoor. Klager heeft het advocatenkantoor benaderd voor rechtsbijstand in zijn letselschadezaak. De intake van deze opdracht heeft plaatsgevonden door de letselschadespecialist – niet zijnde advocaat – met een intakeformulier waarmee klager het advocatenkantoor volmachtigt om voor hem op te treden. Nadat deze opdracht is aangenomen, heeft eerst een juridisch medewerker en vervolgens de letselschadespecialist de werkzaamheden verricht in het dossier van klager. Verweerder heeft ter zitting van het hof verklaard dat nadat de verzekeraar de aansprakelijkheid afwees en klager het coulancevoorstel van € 5.000,- van de verzekeraar afwees, de kantoorgenoten (het hof begrijpt: de letselschadespecialist en de juridisch medewerker) met verweerder in overleg zijn getreden over het vervolg in klagers dossier. Verweerder heeft zijn kantoorgenoten geïnstrueerd om eerst met de verzekeraar te onderhandelen om te bezien of een schikking voor een hoger bedrag mogelijk was. Toen dit niet lukte, is besloten over te gaan tot een juridische procedure en is de verdere behandeling van het dossier binnen het kantoor overgedragen aan verweerder. In dit verband is op 19 mei 2020 door een kantoorgenoot van verweerder een toevoeging op naam van klager aangevraagd. Vervolgens heeft verweerder ruim een jaar later een verzoekschrift tot voorlopig getuigenverhoor ingediend door verweerder bij een verkeerde sector van de rechtbank, waardoor het verzoekschrift pas na drie maanden bij de juiste sector terecht is gekomen.

5.16  Onder 5.8 is reeds overwogen dat het hof verweerder als behandelaar van de zaak beschouwt vanaf het moment dat de toevoeging op zijn naam is aangevraagd. Dat is 19 mei 2020. Gezien het bepaalde in gedragsregel 14 is verweerder vanaf dat moment volledig verantwoordelijk voor de behandeling van het dossier en dus ook voor de communicatie met klager.  

5.17 Het hof is van oordeel dat verweerder ernstig te kort is geschoten in de communicatie met klager sinds hij verantwoordelijk is voor de behandeling van de zaak. Volgens klager heeft verweerder niet tot nauwelijks met klager gecommuniceerd over de behandeling van zijn zaak. Het ligt gezien gedragsregel 16 op de weg van verweerder om zijn cliënt te informeren over belangrijke informatie, feiten en afspraken. Het is ook zijn verantwoordelijkheid om de belangrijke communicatie schriftelijk vast te leggen, zodat achteraf kan worden vastgesteld wat er tussen een advocaat en zijn cliënt heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft in hoger beroep weliswaar een dossier overgelegd met communicatie van de juridisch medewerker en de letselschadespecialist met klager tot mei 2020, maar daarna is van dergelijke (aantoonbare) communicatie en informatievoorziening door verweerder niet gebleken. De overgelegde urenstaat ziet  ook maar op de periode tot mei 2020. Het behoeft in dit verband geen toelichting dat de communicatie over de verhinderdata van klager (in november 2021) volstrekt onvoldoende is voor de stelling dat klager wel wist wat er aan de hand was in zijn dossier. Verweerder had klager op het moment van dossieroverdracht in mei 2020 moeten (laten) informeren dat verweerder de feitelijke behandeling van de zaak op zich nam en dat een nieuwe stap in de dossierbehandeling plaatsvond doordat het kantoor overging tot procederen. Daarbij diende verweerder klager uit te nodigen op zijn kantoor voor een eerste gesprek om uit te leggen wat zijn processtrategie in klagers dossier was en wat de proceskansen en -risico’s daarvan zouden zijn. Vervolgens diende verweerder klager regelmatig te informeren over het verloop van de voortgang in het dossier en had hij aan klager kunnen uitleggen dat - zoals hij in beroep stelt - dergelijke zaken dikwijls een langdurig tijdverloop kennen en klager er rekening mee moet houden dat het lang duurt voor er nieuws is. Verweerder had tenminste aan klager een afschrift van het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor moeten sturen met een toelichting op het waarom van dat verzoek en het te verwachten verloop van die procedure. Dat het verzoekschrift binnen de rechtbank door tal van omstandigheden buiten de invloedssfeer van verweerder veel vertraging opliep, ontslaat hem niet van de verplichting klager op eigen initiatief met enige regelmaat op de hoogte te houden (bijvoorbeeld over de oplopende vertraging). Het ‘koud’ (zonder begeleidend schrijven) doorsturen van een brief van de rechtbank of in het begeleidend schrijven enkel aanstippen wat er in de brief staat, is onvoldoende. Tot slot heeft verweerder ook zonder overleg met klager het verzoekschrift om het voorlopig getuigenverhoor ingetrokken.

5.18  Gelet op de omvang van de klacht zoals het hof die hanteert, had verweerder klager vanaf mei 2020 ook moeten informeren over de financiële kant van de zaak. Uit het intakeformulier tevens opdrachtbevestiging van 1 maart 2019 blijkt wat de financiële afspraken met het advocatenkantoor inhielden. Klager heeft dit document ondertekend en was aldus op de hoogte van die financiële afspraken. De factuur die verweerder in hoger beroep bij het hof heeft overgelegd is in lijn met die afspraken, maar is veel te laat opgemaakt (28 juli 2021). Klager betwist daarnaast de ontvangst van die factuur. Tegenover die betwisting heeft verweerder niet kunnen aantonen dat hij die factuur heeft verstuurd. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de factuur van verweerder niet door klager is ontvangen. In zoverre is ook verweerder ten aanzien van de intrekking van het verzoekschrift in zijn communicatie met klager tekort geschoten. 

Tussenconclusie

5.19  De klachtonderdelen a) en b) zoals door het hof begrepen (zie onder 5.8) zijn gegrond. Dat betekent dat verweerder vanaf het moment dat hij het dossier onder zich kreeg (mei 2020) ernstig is tekort geschoten in de communicatie met klager. Bij gebrek aan belang behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.

Maatregel

5.20 Het hof legt evenals de raad de maatregel van schorsing op aan verweerder. Uit het tuchtrechtelijk verleden van verweerder blijkt dat hij al eerder een waarschuwing en een berisping heeft gekregen voor gebrekkige communicatie met zijn cliënt, gebrekkige schriftelijke vastlegging van de opdracht en belangrijke informatie en afspraken en wegens onbereikbaarheid voor de cliënt. Kennelijk heeft verweerder weinig tot geen lering getrokken uit die eerdere tuchtrechtelijke maatregelen. Dat is zorgelijk aangezien het hier gaat om essentiële handelingen voor het beroep van advocaat: het betrekken van de cliënt bij de rechtsbijstand die de advocaat in zijn belang verleent. Verweerder beseft blijkbaar niet dat het voor adequate en op de cliënt toegespitste rechtsbijstand van fundamenteel belang is goed en frequent te communiceren. Verweerder doet – door dit na te laten – de belangen van de cliënt ernstig te kort, omdat de cliënt uiteindelijk bepaalt hoe hij wil dat zijn belangen behartigd worden en hoe zijn rechten wel of niet worden uitgeoefend. Dat verweerder ondanks eerdere tuchtrechtelijke maatregelen hiervan niet lijkt te zijn doordrongen is een zorgwekkend signaal.

5.21 Het hof is niet alleen feitenrechter in laatste instantie, maar is ook verantwoordelijk voor rechtseenheid op het gebied van advocatentuchtecht. Dit brengt de verantwoordelijkheid mee dat in vergelijkbare zaken vergelijkbare maatregelen worden opgelegd. Gezien de jurisprudentie van het hof in vergelijkbare zaken, komt het hof daarom tot de conclusie dat de maatregel in deze zaak beperkt moet worden tot een schorsing voor de duur van zes weken, waarvan drie weken voorwaardelijk. ECLI:NL:TAHVD:2023:180