Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 240124 geen aansprakelijkheid voor achteropaanrijding op snelweg,

RBMNE 240124 geen aansprakelijkheid voor achteropaanrijding op snelweg,
in conventie is getuigenverklaring niet geloofwaardig, betrouwbaar en consistent, in reconventie is onvoldoende aanvullend bewijs
in aanvulling op verklaring partij

2Inleiding

2.1.

Op zaterdag 14 november 2020 om ongeveer 17.15 uur was er een verkeersongeval (kop-staartbotsing) op de snelweg [snelweg] van [.] richting [plaats 1] . Daarbij waren [eiser] en [gedaagde sub 2] betrokken. [eiser] reed in een Audi A4 en [gedaagde sub 2] in een Volkswagen Beetle. [gedaagde sub 2] heeft toen de auto van [eiser] van achteren aangereden.

2.2.

Nationale-Nederlanden is de WAM-verzekeraar van de auto van [gedaagde sub 2] . [eiser] heeft Nationale Nederlanden en [gedaagde sub 2] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij door het ongeval heeft geleden maar zij hebben de aansprakelijkheid afgewezen.

2.3.

Partijen zijn verdeeld over de toedracht:

- Volgens [eiser] reed hij op de middelste van de drie rijbanen en [gedaagde sub 2] op de meest linker rijbaan. [gedaagde sub 2] wisselde van de linker rijbaan naar de middelste rijbaan en heeft hem toen van achteren aangereden.

- Volgens [gedaagde sub 2] was hij op de linker rijbaan een auto op de middelste rijbaan aan het inhalen en kwam [eiser] , terwijl [gedaagde sub 2] op de meest linker baan reed, met een enorme snelheid en seinend met groot licht op hem afgereden. [gedaagde sub 2] heeft zijn inhaalactie afgemaakt en is teruggegaan naar de middelste rijbaan. Daarna werd hij ingehaald door [eiser] en deze ging toen plotseling voor hem op de middelste rijbaan rijden en remde zonder noodzaak heel hard af waardoor de auto’s met elkaar in botsing kwamen.

2.4.

In conventie vordert [eiser] voor recht te verklaren dat Nationale Nederlanden en [gedaagde sub 2] aansprakelijk zijn voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van het ongeval en ze te veroordelen tot vergoeding van de schade op te maken bij staat.

2.5.

In reconventie vorderen Nationale Nederlanden en [gedaagde sub 2] om [eiser] te veroordelen tot betaling van € 1.937,39 voor de herstelkosten aan zijn auto.

3De beoordeling

in conventie

kern van het geschil

3.1.

Kern van het geschil is of [gedaagde sub 2] als bestuurder van de achteroprijdende auto op 14 november 2020 op de [snelweg] een verkeersfout heeft gemaakt en of Nationale-Nederlanden en [gedaagde sub 2] daarom aansprakelijk zijn voor de schade van [eiser] als gevolg van de kop-staartbotsing.

de beslissing

3.2.

De rechtbank zal hierna oordelen dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Ook zal de rechtbank oordelen dat [eiser] de proceskosten van Nationale Nederlanden en [gedaagde sub 2] moet betalen. Hierna zal worden uitgelegd waarom de rechtbank tot deze oordelen is gekomen.

[eiser] moet de door hem gestelde toedracht van het ongeval bewijzen

3.3.

Hoewel [eiser] in de dagvaarding niets heeft gesteld, onderbouwd of toegelicht over zijn schade en het causaal verband tussen de gestelde verkeersfout en de schade, wil de rechtbank wel aannemen dat [eiser] schade heeft geleden nu het hier gaat om een kopstaart-botsing op de snelweg. De rechtbank komt dan vervolgens toe aan het bespreken van de toedracht.

3.4.

De rechtbank begrijpt dat [eiser] zich erop beroept dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd met artikel 19 RVV onvoldoende afstand te houden. Als uitgangspunt geldt dat op [eiser] volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en (zo nodig) de bewijslast rust van deze stelling. De enkele omstandigheid dat [gedaagde sub 2] achterop de auto van [eiser] is gebotst, rechtvaardigt geen uitzondering op deze hoofdregel van bewijslastverdeling. Dit is vaste rechtspraak bij kop-staartbotsingen (zie o.a. Hof Den Bosch 28 augustus 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3631).

3.5.

Volgens dezelfde vaste rechtspraak brengt het enkel achterop rijden door de bestuurder van een auto bij een andere auto niet zonder meer met zich mee dat de bestuurder van de achteroprijdende auto een verkeersfout heeft gemaakt. Hoewel de bestuurder van de achteroprijdende auto voldoende afstand tot zijn voorganger (en daarmee overzicht) moet houden, kunnen er zich immers ook situaties voordoen waarbij de achteroprijdende bestuurder niet aansprakelijk is voor de kop-staartbotsing. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de bestuurder van de vooroprijdende auto plotseling zonder reden/noodzaak remt, waardoor een botsing ontstaat.

3.6.

Volgens Nationale-Nederlanden en [gedaagde sub 2] is dat laatste gebeurd. Daarom moet [eiser] de door hem gestelde toedracht van het ongeval bewijzen. De enkele omstandigheid dat [gedaagde sub 2] zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft weten te brengen en met zijn auto achterop die van [eiser] is gebotst biedt, gelet op het verweer van Nationale Nederlanden en [gedaagde sub 2] onvoldoende grond voor het oordeel dat artikel 19 RVV is geschonden. Daar zijn aanvullende feiten en omstandigheden voor nodig.

[eiser] beroept zich op de verklaringen van hemzelf, zijn vader en de heer [A]

3.7.

[eiser] heeft in voorlopig getuigenverhoor op 29 januari 2022 zichzelf, zijn vader en de heer [A] laten horen.

3.8.

[eiser] heeft over de toedracht onder meer het volgende verklaard:

“ (…) Ik reed op de rechter rijbaan op de [snelweg] . De auto voor mij reed iets langzamer dan ik, daarom verplaatste ik naar de middelste rijbaan. Achter mij zag ik een auto een baan naar links opschuiven. Een paar seconden later zag ik dat er achter mij op de meest linker rijbaan met groot licht werd geseind. Ik zag de auto steeds dichterbij komen. Hij reed niet op mijn baan, maar ik zie meerdere rijbanen in mijn spiegel. Ik dacht: die moet zo remmen en keek weer voor mij. ik stond er verder niet bij stil, omdat het niet achter op mijn baan was. Toen voelde ik achterop een klap. Het voelde alsof ik achteruit tegen een betonblok aan reed. Toen zat ik even in shock. Ik wist even niet wat ik moest doen. Ik schoof een baan opzij naar de rechter rijbaan. Ik ging langzamer rijden, ik weet niet of dat kwam doordat ik remde of het gas los liet.”

3.9.

De vader van [eiser] heeft over de toedracht het volgende verklaard:

“(…) waar wij reden op het moment van het ongeluk. Dat was op de meest rechter baan. Mijn zoon ging toen een auto die voor ons reed inhalen en zo kwamen we op de middelste rijbaan terecht. Vervolgens ben ik op mijn telefoon een spelletje gaan spelen. Ik zag vervolgens van achter veel lichten, grootlicht denk ik. Vervolgens hoorde ik een hele harde klap. Ik voelde de klap ook. Mijn telefoon vloog op de grond. Na de klap heeft mijn zoon geremd, zowel onze auto als de auto die van achter op ons was gereden hebben een paar seconden stil gestaan.”

3.10.

De heer [A] heeft over de toedracht het volgende verklaard:

“ Ik reed op de [snelweg] op de meest rechterbaan. Toen ik het ongeluk zag reed ik vlak voor de afslag naar [plaats 1] . Ik zag een groot licht seinen. Het was al een beetje donker. Schuin links van mij reed op de middenbaan een andere auto, dat was een Audi. Ik zag op de meest linker baan een snelle auto rijden. Voor de snelle auto op de linker baan reed een andere auto. Ik zag op deze auto het licht seinen van de snelle auto. Wat voor auto dat was weet ik niet. Ik zag dat de snelle auto op de linker baan probeerde af te remmen. Hij ging naar rechts, naar de middelste baan om uit te wijken. Ik zag dat hij achterop de Audi reed. Het ongeluk gebeurde letterlijk links naast mij op de rijbaan.

De Audi bestuurder gaf een signaal en ze remde allebei af. Ik heb gezien dat de Audi naar de rechter baan is bewogen. Toen ik later in mijn spiegel keek zag ik dat de Volkswagen voor de Audi en achter mij is komen te rijden. Daarna heb ik de afslag richting [plaats 1] genomen. Toen ik afsloeg reden beide auto's nog op de rechter baan van de 3 stroken die rechtdoor gingen.”

3.11.

De heer [A] heeft voorafgaand aan het voorlopig getuigenverhoor ook een schriftelijke verklaring afgelegd. Daarin is het volgende opgenomen:

“Op 14/11/2020 ben ik getuigen geweest van een kop-staart botsing met een zwarte audi a4 en een volkswagen beetle op de [snelweg] vlak voor de afslag [plaats 1] . Rond 17:15 reed ik op de snelweg onderweg naar huis. Ik reed zelf op meest rechter baan, schuin rechtsachter de audi, om de afslag te nemen. Op dat moment werd er geseind met grootlicht van achter. Iemand kwam met hoge snelheid heb ik gezien. En enkele

seconden later kwam hij langs mij meteen achterop de audi, ik ben gewoon doorgereden en had toevallig snel de kenteken van de audi gelezen ( [kenteken] ). Van de beetle kon ik het net niet zien.”

3.12.

Over wat er na de botsing is gebeurd, heeft [eiser] het volgende verklaard:

“De auto die bij mij achterop was gereden, reed mij rustig voorbij en kwam voor mij rijden. Hij reed richting de vluchtstrook en ik volgde hem. Ik denk dat ik mijn alarmlichten aan heb gedaan, dat zou normaal zijn maar ik weet het niet zeker. De auto voor mij stopte niet op de vluchtstrook. We waren de afslag al voorbij. Dan is er eerst een doorgetrokken streep, dan een verdrijvingsvlak, dan een stuk gras en dan een vangrail. Ter hoogte van het stuk gras, vlak voor de vangrail, sloeg de auto opeens af. Ik besefte dat ik niet goed kon auto rijden op dat moment. Ik ben niet achter de auto aangegaan. Mijn vader heeft toen de auto die bij ons achterop gereden is ons rustig inhaalde voor we naar de vluchtstrook gingen rijden, een foto gemaakt van het kenteken van de auto die bij ons achterop gereden is. Mijn vader zei: laat maar zitten, ik heb het kenteken. Ik heb toen een veilige plek gezocht om de auto stil te zetten. Dat heb ik gedaan op de vluchtstrook ongeveer 1 kilometer of 1,5 kilometer na de afslag. Toen wij stilstonden heb ik de politie en de ambulance gebeld.”

3.13.

Zijn vader heeft over hierover het volgende verklaard:

“Mijn zoon is toen met de auto naar de vluchtstrook gereden. Daar heeft hij heel langzaam gereden. Ongeveer 20 kilometer per uur. Toen heeft mijn zoon de alarmsignalen aangezet. De auto waarvan ik zojuist heb verklaard dat die tegen ons op is gebotst, het betrof een zwarte Volkswagen Beetle, reed op dat moment voor ons. Die auto nam ineens de afslag [plaats 1] . Dat was op een moment dat de auto de doorgetrokken streep al voorbij was. De auto reed een heel stuk over het gras om de afslag nog te kunnen nemen. Mijn zoon kon deze afslag niet meer nemen. Wij zijn vervolgens nog een stukje doorgereden. We hebben de auto toen stilgezet en de politie en de ambulance gebeld.

Ik heb een foto van het kenteken van de Volkswagen Beetle gemaakt toen deze voor

ons op de vluchtstrook reed.(…) We reden zachtjes achter de Volkswagen aan en ineens ging hij ervandoor.”

3.14.

De heer [A] heeft hierover het volgende verklaard:

“Nadat ik de afslag had genomen en bij de verkeerslichten was afgeslagen haalde de snelle auto mij weer in. Toen dacht ik: dit klopt niet.”

daartegenover staan de verklaringen van [gedaagde sub 2] en zijn partner

3.15.

[gedaagde sub 2] heeft over de toedracht het volgende verklaard:

“Ik reed op de linker rijstrook om een auto in te halen, in mijn achteruitkijkspiegel zag ik een auto naderen. Ik meen dat de auto geen lichten aan had. De auto kwam in grote vaart aanrijden en begon te seinen met groot licht. Daaruit begreep ik dat hij wilde dat ik mijn inhaalmanoeuvre zou versnellen zodat de auto zijn vaart kon aanhouden.

Ik ben op normale snelheid mijn inhaalactie blijven uitvoeren. De auto bleef seinen en dicht op mijn bumper kleven. Toen ik de auto ver genoeg had ingehaald ben ik ingevoegd op de middelste rijstrook. Ik reed toen op de middelste rijstrook, ik had verwacht dat de auto die mij seinde mij in zou halen. Ik had verwacht die gaat er vol gas voorbij, maar hij sneed mij af en voegde in op de middelste rijstrook en toen remde hij plots af, zonder noodzaak, er waren geen andere auto’s die remden.

Mijn snelheid was 105 of 100, ik denk eerder 105 want meestal rij ik zo hard en heb ik cruise control aan. Ik weet niet of ik toen cruise control aanhad ik denk het wel. Ik had het licht aan dat gaat in mijn auto automatisch.

Het enige wat ik bij die andere auto zag was het grote licht waarmee geseind werd, ik zag niet het gewone licht. er werd af en aan geseind, dat ging af en aan. Het was een zwarte auto. Ik heb niet op het merk gelet, het was een donkere auto, ik denk zwart maar kan ook donkerblauw zijn.

Dat was de zwarte auto die mij inhaalde en dat was de auto die voor mij ging rijden. In volle vaart remde die auto tot nagenoeg stilstand.

Toen de zwarte auto voor mij kwam rijden ik denk dat de afstand vrij ruim was. Ik kon vaart minderen zonder dat de airbag uitging. Ik weet niet wat de afstand tot de zwarte auto was.

Ik kan me niet herinneren of ik remlichten zag toen de auto voor mij remde.

Ik heb geen aanleiding gezien waarom de auto zou remmen. Ik heb geen andere auto’s zien remmen, alle auto’s reden gewoon door.”

3.16.

Over hoe het vlak na de botsing is gegaan heeft [gedaagde sub 2] het volgende verklaard:

“Nadat we tot stilstand kwamen, na de aanrijding voelde ik me niet veilig. Ik dacht ik moet zo snel mogelijk weg. Ik heb ook gedacht moet ik hulp verlenen als hij gewond is, ik dacht dat hoeft niet want ik voel me niet veilig, ik wil hier weg.

Mijn intentie was om naar de rechterrijstrook te gaan en de afslag naar [plaats 1] te nemen om op adem te komen. De andere auto verhinderde dat, onder meer met afsnijden als ik naar links of rechts wilde en probeerde mij tot stilstand te laten komen, doodeng. Ik dacht ik ga het talud op de schuine grasstrook. Ik voelde me heel onveilig, ik ben ontkomen aan de persoon die mij het onveilige gevoel gaf.

Ik ben toen naar een parkeerplek gereden in [plaats 1] daar ben ik uitgestapt om naar de auto te kijken en de heer [D] te bellen. Ik zat vol adrenaline en kon niet vertellen waar ik was, ik heb hem in kort verteld wat er was gebeurd maar ik kon op dat moment niet zeggen waar ik was.

Toen ben ik naar de [apotheek] in [plaats 2] geweest waar ik op weg naar toe was. [D (voornaam)] zei laat dat maar ik heb het toch gedaan en toen ben ik terug naar huis gereden.

Toen ik thuis was heb ik heel even met [D (voornaam)] gesproken en toen het algemene nummer van de politie gebeld om te vragen wat ik moest doen. Ik kreeg advies om online aangifte te doen. De politie heeft notities gemaakt en toen ben ik online aangifte gaan doen.

Ik heb de aangifte niet afgemaakt. Toen ik daarmee was begonnen stonden er twee of drie politieagenten voor de deur. Er zat denk ik 10 tot 15 minuten tussen. Ik dacht dat ze nav mijn telefoontje een verklaring op kwamen nemen. Er werd ook naar de auto gekeken. Naar mate het gesprek vorderde bleek dat ze waren gekomen omdat de wederpartij de politie had gebeld, dat was me in het begin niet duidelijk. (…)

Nadat de aanrijding had plaatsgevonden, ging ik naar de rechterkant en reed ik achter de zwarte auto. Ik heb even gedacht te stoppen, maar die gedachte werd verworpen, ik voelde me zo onveilig, daarom heb ik willens en wetens geen schadeformulier willen invullen. Vanwege het onveilige karakter hoe die persoon zich heeft gedragen op de weg.

Ik heb daar niet lang over hoeven nadenken. In mijn vak ben ik gewend te kijken wat veilige situaties zijn en hier hoefde ik niet lang over na te denken.

Ik heb gezien dat die auto intimiderend gedrag vertoonde met het seinen en na de aanrijding op de rechterbaan, toen ik besloot niet te stoppen, had dat te maken met de aanrijding zelf en het bijzondere gedrag. Dat gedrag vond ik levensgevaarlijk en met die persoon wilde ik niet in contact komen.

Ik wilde niet stoppen, ik wilde mezelf in veiligheid brengen. Ik had willens en wetens besloten de plaats van het ongeval te verlaten.”

3.17.

De partner van [gedaagde sub 2] was niet bij de toedracht aanwezig. Over wat er na de toedracht is gebeurd heeft hij het volgende verklaard:

“ [gedaagde sub 2 (voornaam)] belde mij. Ik denk kort na het ongeval. Hij vertelde in paniekstem dat hij een ongeluk had gehad op de [snelweg] , dat hij zich doodgeschrokken was en dat hij blij was dat er niemand op hem gebotst was. Toen ging hij kijken naar de bumper en belde hij weer verder en vertelde dat hij op de [snelweg] reed en dat hij op de linkerbaan reed en iemand aan het inhalen was en dat hij in zijn spiegel een auto met grote snelheid aan zag komen rijden, dat hij de inhaalmanoeuvre heeft afgemaakt en teruggegaan is naar de middenbaan. Dat hij toen ingehaald werd door de auto die achter hem aankwam, dat die auto hem afsneed en boven op zijn rem ging staan. Dat vertelde hij en hij zei dat hij het heel bedreigend vond. Hij vertelde ook dat er geen aanleiding toe was om te remmen.

Ik heb gevraagd of hij hem gesproken had en langs de kant van de weg was gegaan, hij zei nee ‘ik ben me doodgeschrokken en ben naar parkeerplek gegaan’. Hij was in paniek. (…)

Toen [gedaagde sub 2 (voornaam)] thuis kwam, belde hij de politie. Hij vroeg wat hij moest doen en de politie zei dat hij aangifte moest doen, daar is hij meteen mee begonnen. Volgens mij pakte hij de laptop of iPad en ging hij op de site van de politie dat invullen. Ik zat ernaast en toen ging bij het hek de bel en stond de politie voor de deur.

(…)

De politie stond voor de deur. We dachten dat de politie kwam omdat we ze gebeld hadden. We dachten hé ze zijn er al. De politie stond voor het hek en vroeg of [gedaagde sub 2] er woonde, ze keken naar de auto. Ze kwamen binnen en vroegen aan [gedaagde sub 2 (voornaam)] wat er gebeurd was.

Toen heeft [gedaagde sub 2 (voornaam)] zijn verhaal gedaan. Het was ontspannen hoe het ging. Wij stelden vragen, toen werd duidelijk dat zij bij ons waren omdat er een melding was gewest van de partij die het ongeluk had veroorzaakt, waren we verbouwereerd dat er een ander verhaal van die kant kwam.”

3.18.

Voorgaand aan het getuigenverhoor heeft de partner van [gedaagde sub 2] (op 10 mei 2023) ook een schriftelijke verklaring afgelegd. Daarin is het volgende opgenomen:

“(…) Op 14 november 2020 aan het einde van de middag was ik thuis toen [gedaagde sub 2 (voornaam)] mij belde. Wat hij letterlijk tegen mij zei kan ik helaas niet recapituleren. De strekking van zijn verhaal kan ik mij echter wel heel goed herinneren.(…).

Hij vertelde mij dat hij een auto aan het inhalen was op de linkerbaan en dat er achter hem een auto met hoge snelheid aan kwam rijden. Hij zei dat toen hij de auto in had gehaald hij terugging naar de middelste baan en dat hij toen afgesneden werd en dat diegene toen op zijn rem trapte. Volgens hem zonder noodzaak. Ik weet dat ik toen heb gevraagd hoe het met hem ging. Dat hij zei dat hij gelukkig niets had maar dat hij wel over zijn toeren was. Ik heb toen gezegd dat hij, zodra hij gekalmeerd was, direct naar huis moest komen. Hij zei toen dat hij eerst nog naar de apotheek van het ziekenhuis moest om iets op te halen. Ik kan mij herinneren dat ik toen gezegd heb dat ik dit onzin vond en dat dat ook morgen kon. (…)

Toen [gedaagde sub 2 (voornaam)] thuiskwam heeft hij mij half/half verteld wat er was gebeurd maar eigenlijk heeft hij toen direct de telefoon gepakt om de politie te bellen om te vragen wat hij hier mee aan moest. Toen [gedaagde sub 2 (voornaam)] aan de telefoon zat met de politie kalmeerde hij en hoorde ik eigenlijk voor het eerst het hele verhaal. De politie raadde [gedaagde sub 2 (voornaam)] aan om online aangifte te doen. Daar is [gedaagde sub 2 (voornaam)] toen direct aan begonnen. Toen hij bezig was ging de bel bij het hek van de woning en stond de politie voor de deur. Ik ben toen naar buiten gegaan om het hek te openen. [gedaagde sub 2 (voornaam)] is doorgegaan met het maken van de aangifte. Ik kan mij nog herinneren dat ik dacht, jeetje dat is snel. Die komen kijken hoe het met [gedaagde sub 2 (voornaam)] gaat. Het eerste wat de politie deed was kijken naar de voorkant van [gedaagde sub 2 (voornaam)] zijn auto. Ze vroegen toen of ze binnen mochten komen. Natuurlijk, graag zelfs. Dan kon [gedaagde sub 2 (voornaam)] zijn verhaal doen. Toen [gedaagde sub 2 (voornaam)] zijn verhaal vertelde, of aan het vertellen was, dat weet ik namelijk niet meer, vertelden de agenten dat ze waren gekomen omdat de andere partij hen had gebeld. (…)”

3.19.

De verklaringen van de vijf getuigen over de toedracht van de aanrijding en het verloop direct daarna lopen dus ver uiteen. De verklaringen van [gedaagde sub 2] en zijn partner, staan lijnrecht tegenover die van [eiser] , zijn vader en de heer [A] .

uitgangspunt bij de waarheidsvinding in civiele zaken

3.20.

In de wet of in rechtspraak is niet voorgeschreven wanneer het bewijs van een feit in een civiele zaak als deze is geleverd; op grond van artikel 152 lid 2 Rv is de waardering van het bewijs aan het oordeel van de rechter overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt. Daarbij staan alle bewijsmiddelen in beginsel op gelijke voet. De rechter beoordeelt echter wel de kwaliteit ervan. IJkpunten bij de waardering zijn daarnaast de relevantie van het bewijsmiddel, de omvang en reikwijdte van de bewijsmiddelen en de in aanmerking te nemen alternatieven. Op grond daarvan geldt bij de waarheidsvinding in civiele zaken dat een feit is bewezen wanneer uit de beschikbare bewijsmiddelen redelijkerwijs kan worden afgeleid dat het zich heeft voorgedaan, en uit die bewijsmiddelen niet even goed kan worden afgeleid dat zich heeft voorgedaan wat de wederpartij met betrekking tot dat feit stelt - terwijl zich evenmin de situatie voordoet dat bewijsmateriaal ontbreekt dat redelijkerwijs verwacht mocht worden. Dit vraagt dus geen hoge mate van zekerheid; het is genoeg wanneer er net iets meer is dat pleit voor het te bewijzen feit dan daartegen (zie o.a Hof Arnhem-Leeuwarden 28 september 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9132).

de bewijsmiddelen

3.21.

[eiser] heeft de bewijslast van de door hem gestelde toedracht. Zijn verklaring heeft daarom te gelden als een verklaring van een partijgetuige. Dit betekent dat zijn verklaring over hoe de toedracht is gegaan, geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs (164 lid 2 Rv). Dan moeten er wel aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij zijn partijverklaring voldoende ondersteunen en geloofwaardig maken.

3.22.

De verklaring van [eiser] wordt ondersteund door zijn vader die als bijrijder in de auto zat tijdens het ongeval. Zijn vader verklaart net als [eiser] dat zij op de middelste rijstrook reden, dat hij veel licht zag, waarschijnlijk groot licht en dat toen een klap van achteren kwam. Veel meer heeft hij niet gezien omdat hij bezig was een spelletje op zijn telefoon. Daartegenover staat de verklaring van [gedaagde sub 2] die een andere lezing heeft over de toedracht. Zijn verklaring wordt ondersteund door de verklaring van zijn partner. Deze was niet bij het ongeval aanwezig maar zijn verklaringen over wat [gedaagde sub 2] direct na het ongeval aan hem heeft verteld en wat er daarna is gebeurd ondersteunen wel de lezing van [gedaagde sub 2] .

3.23.

De enige getuige die geen partij is of daar familie of partner van is, is in dit geschil de heer [A] . Zijn verklaring kan daarom doorslaggevend zijn voor de bewijslevering van [eiser] .

3.24.

Naast de getuigenverklaringen is er nog een aanrijdingsformulier, maar daaraan hecht de rechtbank geen waarde omdat deze eenzijdig door [eiser] is opgemaakt. Verder is er nog een proces-verbaal van de politie waarin staat dat [gedaagde sub 2] achterop het voertuig van [eiser] is gereden, maar dat is ook niet in geschil.

de verklaringen over de ontmoeting in de broodjeszaak

3.25.

In het voorlopig getuigenverhoor hebben [eiser] en de heer [A] over hun ontmoeting in de broodjeszaak en de totstandkoming van de verklaring van de heer [A] verklaard.

3.26.

[eiser] heeft het volgende verklaard:

“Ik heb meneer [A] voor het ongeluk nog nooit eerder gezien. Het was een aantal dagen tot een week na het ongeluk. Ik wist nog niets van de zaak zelf, ik had nog niets gehoord van mijn verzekering of van de tegenpartij, toen sprak meneer [A] mij aan. Dit was op de [straat] in [plaats 1] . Op straat bij of in een broodjeszaak. Hij herkende mijn auto. Hij heeft hardop gevraagd: van wie is deze auto. Ik zei toen: de auto is van mij en vroeg waarom hij dat vroeg. Hij zei: ik heb het ongeluk zien gebeuren. Ik herinner mij het gesprek met meneer [A] vaag.

We hebben kort gepraat, hij gaf aan dat hij wel getuige wilde zijn en we hebben telefoonnummers uitgewisseld. Ik was alleen toen ik met hem sprak. Meneer [A] was ook alleen.

(…)

Ik herinner mij niet op welke dag ik in de broodjeszaak was waar ik meneer [A] sprak. Het was bij snackbar [snackbar] in [plaats 1] . Ik weet niet wie de eigenaar van de snackbar is. Niemand heeft ons gesprek gehoord.

Het contact met meneer [A] is daarna alleen over het ongeval gegaan. Wij hebben een getuigenformulier ingevuld, dat heb ik naar mijn advocaat gestuurd.

(…)

Ik vond het niet raar dat meneer [A] mijn auto herkende. Het is de enige Audi die helemaal zwart is en ik rij vaker in [plaats 1] rond. Ik denk dat hij zag dat de trekhaak verbogen was van mijn Audi, dat is gebeurd tijdens het ongeluk en was nog zo toen meneer [A] mij aansprak. Ik weet niet waar ik mijn auto geparkeerd had.

Meneer [A] heeft de verklaring zelf opgesteld. Ik was daar niet bij. Ik heb de verklaring via een foto verstuurd via WhatsApp ontvangen. Ik weet niet wanneer meneer [A] de verklaring heeft ondertekend en ik weet ook niet wanneer ik deze via WhatsApp heb ontvangen. Ik weet niet of ik dat nog kan achterhalen in mijn telefoon. U zegt dat er tijd zit tussen het ongeluk op 14 november 2020 en het bericht van de verklaringen van februari 2021. Dat wil niet zeggen dat de verklaring van die datum is.

Mr. [C] merkt op dat er geen datum boven de verklaring van de heer [A] staat.”

3.27.

De heer [A] heeft het volgende verklaard:

“Ik heb geen kentekens gezien ten tijde van het ongeval.

Ik heb niet gezien wie er in de auto's zaten. Ik heb wel gezien dat de Audi geblindeerde achterlichten en achterruiten had. Het was geen standaard auto, daarom herkende ik hem later ook. Voor zover ik het zag waren de voorramen niet geblindeerd.

(…)

Ik wist niet dat meneer [eiser] in de Audi zat, maar ik heb de Audi herkend. Ik eet wel eens bij mij in de buurt bij snackbar [snackbar] . Ik zag die Audi voor de snackbar geparkeerd staan. Ik herkende de auto aan de getinte achter lampen en achterruiten en de ingedeukte trekhaak. Ik zag direct na het ongeluk toen de auto's afremde dat de trekhaak was verbogen.

Binnen in de broodjeszaak heb ik gevraagd: is die Audi van een van jullie? [eiser] antwoordde dat de Audi van hem was. Ik vroeg hem: was jij degene die een ongeluk had op de [snelweg] . Zo kwamen we met elkaar in gesprek hierover en vroeg hij mij om een getuigenverklaring te geven. Ik weet niet precies hoelang we met elkaar gesproken hebben. We hebben wel nummers uitgewisseld en op ons eten gewacht.

Dat kan ongeveer 10 minuten of een kwartiertje zijn geweest. Ik was alleen gekomen naar de broodjeszaak. Het was ongeveer een week na het ongeval dat ik hem sprak.

Ik kende meneer [eiser] niet voor het ongeluk. Ik ken ook geen familie van hem.

[eiser] heeft een voorbeeld van het getuigenformulier bij mij langsgebracht. Ik weet niet wanneer dit was en wanneer ik dit formulier heb ondertekend. Dit was de eerste keer dat ik dit meemaakte dus ik heb hem vragen gesteld. Ik heb het formulier zelf ingevuld. [eiser] wachtte toen in de auto. Ik denk dat ik het formulier toen ondertekend aan hem heb gegeven, maar ik herinner me dat niet meer goed.

(…)

Er waren op het moment van mijn gesprek met [eiser] meer mensen in de broodjeszaak, maar dat waren geen bekende van mij. Ik weet niet of iemand ons gesprek gehoord heeft.

Ik weet niet zeker of ik eerst mijn bestelling in de broodjeszaak heb geplaatst of eerst heb rondgevraagd of de Audi van iemand was.”

de verklaringen van de heer [A] zijn niet geloofwaardig, betrouwbaar en consistent

3.28.

De rechtbank acht de verklaring van de heer [A] niet geloofwaardig, betrouwbaar en consistent. In zijn eerdere verklaring weet hij stellig en specifiek het kenteken van de achteroprijdende auto en het merk Beetle. Onder ede verklaart hij dat hij niet weet wat voor auto het was en verklaart hij dat hij geen kentekens heeft gezien ten tijde van het ongeval. Verder strookt zijn verklaring over de totstandkoming van de eerdere verklaring totaal niet met verklaring van [eiser] over de totstandkoming hiervan. Volgens de heer [A] heeft hij het formulier zelf ingevuld en wachtte [eiser] toen in de auto. Volgens [eiser] heeft hij de verklaring via een foto per Whatsapp ontvangen. Deze twee verschillende lezingen over de totstandkoming van de verklaring maakt de inhoud van de verklaring niet geloofwaardig. Tegen de achtergrond van al deze inconsistenties vindt de rechtbank het tot slot ook niet geloofwaardig dat iemand rijdend op de snelweg van een afstand een verbogen trekhaak bij een andere auto signaleert, deze trekhaak een paar dagen later toevallig op straat herkent en vervolgens spontaan in de dichtbij zijnde broodjeszaak hierover rond gaat vragen om zich daarna als cruciale getuige van het ongeval te melden. Deze inconsistenties en de opvallende kennismaking in de broodjeszaak doen af aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de heer [A] ,

3.29.

De rechtbank twijfelt dus aan de juistheid van de getuigenverklaring van de heer [A] en ook aan wat [eiser] over hem heeft verklaard. Daarmee kan zijn verklaring niet als bewijs worden aangenomen. Het gevolg is dat [eiser] , met alle getuigenverklaringen in onderling verband beschouwd, niet heeft aangetoond dat de toedracht is gegaan zoals hij zegt.

conclusie: [eiser] heeft niet bewezen dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld, de vorderingen worden afgewezen

3.30.

De conclusie is dat met deze getuigenverklaringen in onderling verband bezien, [eiser] niet heeft bewezen dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd met artikel 19 RVV onvoldoende afstand te houden met de aanrijding als gevolg. Zijn vorderingen worden daarom afgewezen.

3.31.

[eiser] krijgt dus ongelijk en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Nationale Nederlanden en [gedaagde sub 2] samen als volgt vastgesteld:

- griffierecht

676,00

 

- salaris advocaat

1.495,00

(2,5 punten × € 598,00)

Totaal

2.171,00

 

in reconventie

kern van het geschil

3.32.

Partijen twisten in reconventie of [eiser] onrechtmatig jegens [gedaagde sub 2] heeft gehandeld door (1) met hoge snelheid en al seinend met groot licht aan te komen rijden, (2) [gedaagde sub 2] vervolgens af te snijden en (3) plotseling hard te remmen zonder dat daar een (verkeers)noodzaak toe was, waardoor [gedaagde sub 2] schade heeft geleden. [gedaagde sub 2] heeft de Volkswagen Beetle na de aanrijding laten herstellen voor een bedrag van € 1.937,39. Hij vordert dit bedrag van [eiser] in reconventie. De hoogte van de herstelkosten is tussen partijen niet in geschil.

de beslissing

3.33.

De vordering in reconventie is niet toewijsbaar. In reconventie heeft [gedaagde sub 2] de bewijslast van de door hem gestelde toedracht, zijn verklaring heeft in reconventie daarom te gelden als een verklaring van een partijgetuige. Dit betekent dat zijn verklaring over hoe de toedracht is gegaan, geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs (164 lid 2 Rv). Dan moeten er wel aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij zijn partijverklaring voldoende geloofwaardig maken tegenover het verweer van [eiser] . Die zijn er niet. Zijn partner was niet bij het ongeval aanwezig. Zijn verklaring over wat er daarna is gebeurd ondersteunt wel zijn lezing over de toedracht maar daartegenover staat dat [eiser] en zijn vader een andere lezing over de toedracht hebben gegeven en daarmee in reconventie de lezing van [gedaagde sub 2] voldoende hebben betwist. Zijn vordering kan daarom niet slagen.

3.34.

Nationale Nederlanden en [gedaagde sub 2] krijgen dus ongelijk en zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden tot dit vonnis vastgesteld op (0,5 x 2 punten x € 598,00 =) € 598,00 aan salaris advocaat. ECLI:NL:RBMNE:2024:506