Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 310723 kop-staartbotsing op afrit snelweg; verkeersfout achterligger niet aangetoond

RBMNE 310723 kop-staartbotsing op afrit snelweg; verkeersfout achterligger niet aangetoond;
- kosten deelgeschil niet begroot; procedure is onterecht ingediend met volstrekt onvolledig dossier waarin gestelde toedracht mager is onderbouwd en  gestelde letsel geheel niet is onderbouwd

2. De beslissing

De kantonrechter:

2.1.

wijst het verzochte af.

3 De beoordeling

3.1.

De kantonrechter geeft hiervoor de volgende motivering.

Het verzoek kan als deelgeschil behandeld worden en zal inhoudelijk worden beoordeeld

3.2.

Een deelgeschil kan alleen worden gevoerd over “schade door dood of letsel", over personenschade (letsel- en/of overlijdenschade) dus, waarvoor een ander aansprakelijk is. Als daarvan geen sprake is, is verzoeker niet-ontvankelijk. Volgens Allianz is dat het geval omdat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij letsel heeft en als gevolg daarvan schade.

3.3.

Hoewel Allianz er terecht op wijst dat [verzoeker] zijn letselschade in het verzoekschrift niet of nauwelijks heeft onderbouwd, kan zijn verzoek toch als deelgeschil behandeld worden. Het is namelijk wel aannemelijk dat [verzoeker] letsel heeft opgelopen. Zo staat in het proces-verbaal van politie vermeld “verkeersongeval met letsel” en bij [verzoeker] is vermeld “gewond ziekenhuis”. Verder heeft [verzoeker] in reactie op het verweer een overzicht van zijn zorgkosten ingediend en daarop staan twee gedeclareerde bedragen voor “Specialist chirurgie” en het ambulance transport vermeld. Zijn verzoek zal dus inhoudelijk worden beoordeeld.

Wat is er gebeurd?

3.4.

Op 2 november 2019 was er een verkeersongeval (een kopstaart-botsing) op de afrit van de snelweg A28 richting Universitair Medisch Centrum Utrecht, ruim voor de U-bocht, ter hoogte van hectometerpaal [.] . Daarbij waren [verzoeker] en een automobilist ( [C] ) van een verzekerde van Allianz (een leasemaatschappij) betrokken.

3.5.

[verzoeker] reed in een Seat en [C] in een Audi. De Audi is tegen de achterkant van de Seat gebotst. Na de aanrijding is de politie ter plaatste gekomen en heeft een proces-verbaal opgemaakt. [C] heeft toen tegen de politie verklaard dat de automobilist van de Seat om onbekende reden heel hard remde en voorafgaand aan de aanrijding zeer gevaarlijk en asociaal rijgedrag vertoonde en hem had afgesneden. [verzoeker] heeft bij de politie geen verklaring afgelegd. Hij is na het ongeval met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd.

Wat is tussen partijen in geschil?

3.6.

[verzoeker] heeft Allianz aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de aanrijding maar Allianz heeft de aansprakelijkheid afgewezen. Partijen zijn namelijk verdeeld over de toedracht. Volgens [verzoeker] vond het ongeval plaats omdat hij wat vaart minderde bij het uitvoegen en volgens hem heeft [C] in strijd met artikel 19 RVV onvoldoende afstand gehouden en is hij daarom achterop zijn voertuig ingereden. Volgens Allianz trapte [verzoeker] uit het niets en zonder enige noodzaak hard op zijn rem en is hij daardoor tegen de Seat aangereden. Om duidelijkheid te krijgen over de toedracht heeft [verzoeker] in voorlopig getuigenverhoor zichzelf en [C] laten horen.

Wat verzoekt [verzoeker] in dit deelgeschil?

3.7.

[verzoeker] verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, om:

I. Voor recht te verklaren dat Allianz als verzekeraar van de Audi aansprakelijk is voor de door hem geleden schade als gevolg van het ongeval van 2 november 2019;

II. Allianz te veroordelen in de kosten van de getuige ad € 150;

III. Allianz te veroordelen tot het betalen van het griffierecht van het voorlopig getuigenverhoor;

IV. Allianz te gebieden om binnen 3 dagen na de uitspraak de schaderegeling ter hand te nemen en de schade die [verzoeker] lijdt en heeft geleden te vergoeden onder last van een dwangsom van € 250 per dag met maximum van € 10.000;

V. De kosten van dit deelgeschil te begroten op € 3.045,13 en Allianz te veroordelen tot het betalen van dit bedrag aan hem.

3.8.

[verzoeker] voert aan dat [C] onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd met artikel 19 RVV onvoldoende afstand te houden. [C] is achterop het voertuig van [verzoeker] gereden, wat erop duidt dat hij onvoldoende afstand hield. [verzoeker] wijst erop dat [C] bij het voorlopig getuigenverhoor heeft verklaard dat hij ongeveer 80 km per uur op een afstand van 10 à 15 meter achter [verzoeker] reed.

Wat vindt Allianz?

3.9.

Allianz concludeert dat de verzoeken van [verzoeker] moeten worden afgewezen. Voor zover wordt geoordeeld dat op Allianz een vergoedingsplicht rust, verzoekt zij voor recht te verklaren dat [verzoeker] (voor minimaal) 50% heeft bijgedragen aan het ontstaan van de aanrijding zodat de vergoedingsplicht met dit percentage moet worden verminderd. Zij voert aan dat [verzoeker] gevaarlijk rijgedrag vertoonde, hij heeft plotseling en zonder noodzaak hard geremd en in ieder geval met een veel lagere snelheid dan 80 km per uur over de snelweg gereden. Bovendien is hij onvoldoende oplettend geweest, hij heeft [C] immers niet gezien ten tijde van de aanrijding.

De kantonrechter leest het verzochte van [verzoeker] onder I zoals ter zitting toegelicht

3.10.

[verzoeker] maakt gebruik van de directe actie (ex artikel 1019w lid 3 Rv ex artikel 6 WAM) en heeft Allianz rechtstreeks in het geding geroepen. Allianz wijst er terecht op dat het verzochte in het petitum onder I (voor recht te verklaren dat Allianz aansprakelijk is) niet kan omdat artikel 6 WAM [verzoeker] tegen een verzekeraar een vordering tot schadevergoeding biedt maar geen zelfstandige grond voor aansprakelijkheid is. Ter zitting heeft mr. Kishoendajal toegelicht dat bedoeld wordt voor recht te verklaren dat Allianz hem zijn schade moet vergoeden. De kantonrechter leest het verzochte onder I daarom zoals ter zitting toegelicht.

Het verzoek van [verzoeker] onder I is niet toewijsbaar want [verzoeker] is er niet geslaagd om aan te tonen dat [C] onrechtmatig heeft gehandeld, de verzoeken onder II, III en IV delen hetzelfde lot

3.11.

Als uitgangspunt geldt dat op [verzoeker] volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en (zo nodig) de bewijslast rust van zijn stelling dat [C] onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd met artikel 19 RVV onvoldoende afstand te houden. De enkele omstandigheid dat [C] achterop de auto van [verzoeker] is gebotst, rechtvaardigt geen uitzondering op deze hoofdregel van bewijslastverdeling. Dit is vaste rechtspraak bij kop-staartbotsingen (zie o.a. Hof Den Bosch 28 augustus 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3631).

3.12.

[verzoeker] moet dus de door hem gestelde toedracht van het ongeval bewijzen. De enkele omstandigheid dat [C] zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft weten te brengen en met zijn auto achterop die van [verzoeker] is gebotst, biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat artikel 19 RVV is geschonden. Gelet op het verweer van Allianz zijn daarvoor aanvullende feiten en omstandigheden nodig.

3.13.

Volgens [verzoeker] blijkt de verkeersfout van [C] uit de verklaring van [C] bij het voorlopig getuigenverhoor waar hij heeft verklaard: “Ik reed ongeveer 80 km per uur en ik reed 10 a 15 meter achter hem.” Met deze verwijzing naar de verklaring van [C] heeft [verzoeker] niet aangetoond dat [C] onrechtmatig heeft gehandeld. Tegenover deze verklaring staan namelijk de volgende feiten en omstandigheden:
- Tussen partijen staat vast dat [C] al op de afrit reed toen [verzoeker] ook de afrit opging en voor hem kwam rijden. Ter zitting heeft de kantonrechter aan de hand van Google Streetview de gemachtigden van partijen deze feitelijke situatie voorgehouden en daar waren zij het over eens.
- [C] heeft verklaard dat [verzoeker] plotseling vol op de rem stond en hij meent dat hij remlichten heeft gezien.

- Bij het voorlopig getuigenverhoor heeft [verzoeker] verklaard dat hij de auto waarmee hij in botsing kwam niet heeft zien rijden.
- [C] heeft verklaard dat hij met een normale snelheid (want nog ruim voor de U-bocht) van ongeveer 80 kilometer per uur op de afrit reed.

3.14.

Uit het voorgaande volgt dat [verzoeker] bij het uitvoegen naar de afrit dus niet oplettend is geweest, hij heeft de Audi die rechts van hem al op de uitvoegstrook reedt immers niet gezien. Ook heeft [verzoeker] - of hij nu wel of niet abrupt geremd heeft - in elk geval met een te lage snelheid op de afrit gereden, wat op die plek (nog ruim voor de U-bocht) van de afrit gevaarlijk is. Dit betekent dat [verzoeker] met de enkele stelling dat [C] heeft verklaard dat hij op enig moment op de afrit ongeveer 80 kilometer heeft gereden op een afstand van 10 à 15 meter van [verzoeker] , niet heeft aangetoond dat [C] een verkeersfout heeft gemaakt en onrechtmatig heeft gehandeld. Daarom is het verzoek van [verzoeker] onder I afgewezen. Zijn verzoeken onder II, III en IV delen hetzelfde lot.

Deelgeschilkosten worden niet begroot, de procedure is onterecht ingesteld

3.15.

De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten, ook als een verzoek niet wordt toegewezen. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechtbank bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

3.16.

Dat laatste is het geval. De procedure is onterecht ingediend met een volstrekt onvolledig dossier waarin de gestelde toedracht mager is onderbouwd en het gestelde letsel geheel niet is onderbouwd, bijvoorbeeld met medische stukken. Op verzoek van de rechtbank is in de brief van 25 april 2023 van de gemachtigde genoemd dat er geen direct verlies aan verdienvermogen is maar op de zitting wordt dit wel aangevoerd door whiplash klachten te stellen zonder enige (medische) onderbouwing. De mogelijke schadeomvang is niet, althans zeer summier toegelicht met alleen een overzicht van de zorgkosten van oktober tot en met december 2019 en zoals ter zitting bleek, zijn deze kosten in strijd met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv als door [verzoeker] gemaakte kosten opgevoerd terwijl deze door de (ziektekosten-)verzekeraar zijn voldaan. Tot slot “rammelt” de bijgevoegde declaratie voor rechtsbijstand. Het gaat om een conceptnota (volgens mr. Kishoendajal per abuis) waarop niet te zien is wie welke werkzaamheden heeft verricht en bij het kenmerk (volgens mr. Kishoendajal eveneens per abuis) wordt een andere verzekeraar (Zurich) genoemd dan verweerder. Op grond van deze omstandigheden in onderling verband bezien is het verzoek bij deze stand van het dossier onterecht ingesteld en komen de kosten van deze procedure niet voor begroting in aanmerking. ECLI:NL:RBMNE:2023:4250