Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 290519 door expertisebureau is veel tijd besteed aan instructie van de zaak en voorbereiding van de gedingstukken; BGK toegewezen tot 50%

RBNHO 290519 geen causaal verband tussen ongeval en faillissement bedrijf; bestaan van geheugen- en concentratieklachten niet aannemelijk gemaakt
- door expertisebureau is veel tijd besteed aan instructie van de zaak en voorbereiding van de gedingstukken; BGK toegewezen tot 50%

honorarium

4.14.
Daarnaast vordert [eiser] het honorarium voor de door Verhoeven / Letselschade.com verrichte werkzaamheden.

4.15.
ASR wijst in haar verweer op de werking van artikel 241 Rv en concludeert dat niet blijkt dat de opgevoerde (rapportage)kosten betrekking hebben op andere verrichtingen dan die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak, zodat die kosten geacht worden te zijn begrepen in de proceskosten als bedoeld in de artikelen 237 tot en met 240 Rv en dus niet voor afzonderlijke toewijzing in aanmerking komen. 
Daarnaast stelt ASR dat bepaalde tijd uit het ‘overzicht geregistreerde uren’ van Verhoeven vragen oproept. Zo is voor sommige besprekingen erg veel tijd geschreven en worden in 2017 en 2018 zeer veel telefoontjes genoteerd, terwijl niet duidelijk is met wie gebeld is en of de gesprekken gaan over onderhavige kwestie.

ASR stelt dat zij met de betaling van € 17.807,29 aan buitengerechtelijke kosten, waarbij zij ook de kosten voor de deskundigenberichten betaalde, genoeg heeft betaald.

4.16.
Artikel 241 Rv bepaalt dat ter zake van verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 Rv bedoelde kosten (lees: de proceskosten) een vergoeding plegen in te sluiten, zoals die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak, jegens de wederpartij geen vergoeding op grond van artikel 6:96 lid 2 BW kan worden toegekend. De rechter zal van geval tot geval moeten bepalen of en zo ja welke kosten behoren tot die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak, zo mede welke kosten kunnen worden toegeschreven aan werkzaamheden ter verkrijging van voldoening buiten rechte, en welke kosten daarbij binnen de ruimte van artikel 6:96 BW als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen.

4.17.
Uit de urenoverzichten behorende bij de declaratie van 13 september 2016, de declaratie van 20 februari 2018 en de declaratie van 13 juli 2018 blijkt dat de kosten van Verhoeven betrekking hebben op dossieronderzoek, op rapportage, op correspondentie en op overlegsituaties met cliënt, de verzekeraar en derden. Deze werkzaamheden zijn verder niet nader gespecificeerd. Ter zitting is mr. Copini nader ingegaan op de (rapportage)kosten en heeft zij de door Verhoeven gedeclareerde uren waartegen ASR specifiek bezwaar maakt, toegelicht.

4.18.
Naar valt aan te nemen heeft Verhoeven vanaf 3 maart 2015 tot aan het uitbrengen van de dagvaarding veel tijd en werk moeten steken in de opbouw van de zaak, het overleg met cliënt, verzekeraar en medisch adviseur(s) en het bepalen van de schade door het uitvoeren van een berekening. Zonder twijfel zijn daarnaast vele uren besteed aan de instructie van de zaak en de voorbereiding van de gedingstukken. Onder voorbereiding van de gedingstukken behoort de ordening en selectie van het vergaarde materiaal, uitmondend in het concipiëren van de dagvaarding. De declaratie van 13 juli 2018 ziet op werkzaamheden van Verhoeven die doorlopen tot en met 12 juli 2018, een kleine maand vóór het uitbrengen van de dagvaarding. Waar die werkzaamheden hun weerslag vinden in de gevorderde kosten van Verhoeven strandt toewijzing daarvan op artikel 6:96 lid 3 BW respectievelijk artikel 241 Rv.

Evenzeer is echter aannemelijk dat in gelijke mate uren zijn besteed aan vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW. De urenoverzichten, waarop ook het werk voor de berekening (onder ‘rapportage’) staat aangegeven, geven een beeld van beide genoemde categorieën van werkzaamheden.

De rechtbank acht dan ook redelijk om over te gaan tot een schatting van de vermogensschade ex artikel 6:96 BW conform het bepaalde in artikel 6:97 BW, en oordeelt daarbij dat 50% van de opgevoerde en gevorderde kosten van Verhoeven moet worden aangemerkt als redelijke kosten ter vaststelling van schade, aansprakelijkheid en verkrijging van voldoening buiten rechte. Die kosten komen daarom voor rekening van ASR. De rechtbank zal deze post vaststellen op een bedrag van € 18.888,80 exclusief btw.

4.19.
Dit alles leidt tot het oordeel dat de door ASR verschuldigde kosten uit hoofde van artikel 6:96 BW een totaalomvang van € 20.832,49 exclusief btw hebben.

Met ASR is de rechtbank van oordeel dat dit bedrag met de door ASR betaalde (voorschot)bedragen vergoed moet worden geacht. De vordering onder c. zal daarom ook worden afgewezen.

reis- en verblijfkosten en eigen risico

4.20.
[eiser] stelt dat hij reis- en verblijfkosten heeft moeten maken voor bezoeken aan (expertise)artsen, bioresonantie therapie en scancoaching. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij enkele rekeningen in het geding gebracht. Daarnaast stelt [eiser] dat hij zijn eigen risico 2016 van € 385,- heeft opgesoupeerd aan medische kosten in verband met het ongeval. [eiser] schat deze kosten tezamen op een lumpsum van € 2.000,-.

4.21.
Met ASR is de rechtbank van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld dat de door hem gemaakte (en nog te maken) reis- en verblijfkosten voor de bioresonantie therapie en scancoaching in een zodanig verband met de aanrijding staan, dat zij ASR kunnen worden toegerekend. Dit geldt ook voor de gevorderde kosten terzake het opgesoupeerde eigen risico voor 2016, nog los van het feit dat deze vordering niet met stukken is onderbouwd.

Terecht stelt ASR dat de reis- en overnachtingskosten die [eiser] stelt te hebben gemaakt voor de psychiatrische en neurologische expertise in de door ASR verrichte voorschotbetalingen inbegrepen kunnen worden geacht. De vordering onder d. zal eveneens worden afgewezen.

multi disciplinair revalidatieprogramma

4.22.
[eiser] vordert verder betaling van een multi disciplinair revalidatieprogramma, te volgen bij een instelling naar keuze van [eiser] .

4.23.
[eiser] heeft deze vordering op geen enkele wijze toegelicht en onderbouwd. Gelet ook op wat hiervoor in dit vonnis over het bestaan van de klachten en het juridisch-causale verband tussen klachten en ongeval is overwogen acht de rechtbank het niet redelijk dat de gevorderde kosten voor rekening van ASR komen. De vordering onder e. zal dan ook worden afgewezen.

conclusie 
4.24. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat alle vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.

proceskosten

4.25.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ASR worden begroot op:

- griffierecht € 3.946,-

- salaris advocaat € 6.198,- (2,0 punten × tarief € 3.099,-)

Totaal € 10.144,-

De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als na te melden.

5 De beslissing
De rechtbank

5.1.
wijst de vorderingen af,

5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ASR tot op heden begroot op € 10.144,-,

5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,- aan salaris advocaat en te vermeerderen met de explootkosten van betekening van de uitspraak,

5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad. ECLI:NL:RBNHO:2019:4522