Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 300315 BGK € 32.288,56 bij bevoorschotting hoofdsom € 32.064,00 is gelet op twee expertises geen wanverhouding

Rb Gelderland 300315 gevorderde medewerking aan AD-onderzoek afgewezen na akkoord ter zitting; vraagstelling AD-er; aanvullend voorschot VAV afgewezen; 
- BGK € 32.288,56 bij bevoorschotting hoofdsom € 32.064,00 is gelet op twee expertises geen wanverhouding;
- kosten gevorderd obv 21:25 uur x € 297,00; toegewezen obv € 230,00, want onverklaarde stijging uurtarief

Buitengerechtelijke incassokosten, verzoek d)

4.12.
Anders dan NN heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat een beslissing op het verzoek tot toewijzen van een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten op zichzelf kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w Rv), omdat daarmee een belemmering kan worden weggenomen voor de voor de totstandkoming van een reële vaststellingsovereenkomst noodzakelijke verdere rechtshulpverlening.

4.13.
Vast staat dat NN op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW de buitengerechtelijke kosten van [verzoekster] aan haar moet vergoeden, voor zover die kosten redelijk zijn en de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te verkrijgen. Over de hier bedoelde redelijkheid is tussen partijen een geschil gerezen.

4.14.
Voor de beoordeling of de declaraties van mr. Janse, waarvan [verzoekster] een veroordeling tot betaling heeft verzocht, zijn te beschouwen als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid c.q. redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, is de aard en omvang van de schade en de complexiteit van de zaak van belang. Daarnaast komt betekenis toe aan de verhouding tussen de schade en de kosten, met dien verstande dat ook indien uiteindelijk niet komt vast te staan dat schade is geleden aanspraak op vergoeding van deze kosten kan bestaan (HR 11 juli 2003, NJ 2005/50). De verhouding die verzekeraars als zijnde redelijk hanteren, de zogenoemde PIV-staffel, vormt bij de beoordeling niet het uitgangspunt, maar wel één van de factoren. Ook de opstelling van partijen kan van invloed zijn op de redelijkheid van het maken van kosten en de omvang ervan.

4.15.
NN heeft tot nu toe € 29.387,67 aan buitengerechtelijke kosten aan [verzoekster] betaald. De vraag is of zij gehouden is in aanvulling daarop € 2.900,89 te betalen. Het gaat om een factuur van 9 mei 2014 van € 1.106,21 en een factuur van 6 oktober 2010 van € 1.794,68; deze facturen zien op werkzaamheden in de periode 21 maart 2014 tot 6 oktober 2014 en zijn voorzien van een deugdelijke specificatie. Daarmee zou het totale bedrag aan buitengerechtelijke kosten uitkomen op € 32.288,56.

4.16.
Uitgaande van de schadestaat van [verzoekster] , welke door NN is betwist, bedraagt haar schade per 31 december 2014 € 55.677,85, waarvan € 37.008,95 wegens verlies arbeidsvermogen. De rechtbank is van oordeel dat het door NN reeds uitgekeerde bedrag aan buitengerechtelijke kosten, gelet op het feit dat er inmiddels twee expertises hebben plaatsgevonden, niet zodanig hoog is dat thans geen grond meer zou bestaan voor verdere vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Mede gelet op het feit dat er nog een arbeidsdeskundig onderzoek moet plaatsvinden, waarbij de kosten van rechtskundige bijstand geen belemmering mogen vormen, ziet de rechtbank aanleiding de gevorderde kosten toe te wijzen. Dat het reeds uitgekeerde bedrag aan buitengerechtelijke kosten hoog is in verhouding tot de thans begrote schade, maakt gelet op het voorgaande en in het licht van het hiervoor in rechtsoverweging 4.14. aangehaalde arrest niet dat reeds om die reden sprake is van een wanverhouding tussen schade en kosten. Dat de gevorderde kosten (vooral) het gevolg zijn van de houding van [verzoekster] , zoals NN stelt, kan binnen het kader van dit deelgeschil niet worden vastgesteld. Het verzochte bedrag zal worden toegewezen.

4.17.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor toewijzing van het verzoek van [verzoekster] om NN te bevelen gedurende de verdere schaderegeling zorg te dragen voor de vergoeding van buitengerechtelijke kosten, telkens binnen een betalingstermijn van veertien dagen. Nog daargelaten dat de rechtbank de bijdrage van een dergelijke beslissing aan een vaststellingsovereenkomst onvoldoende acht in de zin van artikel 1019z Rv, biedt artikel 6:96 lid 2 BW geen grondslag voor een veroordeling tot betaling van toekomstige buitengerechtelijke kosten.

Begroting kosten deelgeschil, verzoek e)

4.18.
Uit het voorgaande volgt, anders dan NN heeft betoogd, dat het verzoek niet volstrekt onnodig of onterecht is ingediend. De rechtbank zal op de voet van artikel 1019aa Rv overgaan tot de begroting van de kosten van [verzoekster] bij de behandeling van het verzoek. [verzoekster] heeft verzocht deze kosten te begroten op € 8.158,29 (21:25 uur tegen een uurtarief van € 297,00, vermeerderd met kantoorkosten en BTW), te vermeerderen met griffierecht.

4.19.
NN heeft verweer gevoerd tegen het gevorderde uurtarief, in welk verband aangevoerd is dat de advocaat van [verzoekster] tot voor kort € 230,00 per uur rekende. Voorts is met betrekking tot de hoogte van het gevorderde bedrag aangevoerd dat het geen complexe zaak is en dat het aan [verzoekster] zelf te wijten is dat de kosten zo hoog zijn opgelopen.

4.20.
[verzoekster] heeft niet weersproken dat haar advocaat altijd heeft gerekend met een uurtarief van € 230,00, hetgeen ook volgt uit de facturen die zij als productie 11 heeft overgelegd. Daarom zal, nu gesteld noch gebleken is waarom het uurtarief inmiddels tot € 297,00 zou zijn gestegen, met dat uurtarief rekening worden gehouden. Tegen het aantal uren is geen concreet verweer gevoerd, zodat het totaal te begroten bedrag wordt vastgesteld op € 6.550,71 (21:25 uur x € 230,00, vermeerderd met 6% kantoorkosten en 21% BTW alsmede € 282,00 aan griffierecht). De kosten van betekening van het verzoek zijn niet nader gespecificeerd zodat die verder buiten beschouwing worden gelaten.

4.21.
Vast staat dat NN aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] als gevolg van het ongeval lijdt. NN zal daarom, zoals verzocht, tot betaling aan [verzoekster] van het aldus begrote bedrag worden veroordeeld. ECLI:NL:RBGEL:2015:6871