Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden NL 021013 overwegingen tzv buitengerechtelijke kosten in relatie tot omvang vordering, € 230,00 i.c. in beginsel redelijk

Rb Midden NL 021013 expertise op gezamenlijk verzoek niet bindend, rapport voldoet niet aan de te stellen eisen 
- Toewijzing voorschot levert geen inhoudelijke bijdrage aan totstandkoming vso, overwegingen tzv criteria in KG
 

- overwegingen tzv buitengerechtelijke kosten in relatie tot omvang vordering, € 230,00 i.c. in beginsel redelijk 
- kosten gevorderd 20 uur x 230,00, toegewezen 15 uur x 230,00

4.14. [Eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten gesteld dat ASR de werkzaamheden van zijn advocaat tot en met 18 juli 2011 heeft vergoed en daarna niets meer. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [Eiser] de onbetaald gebleven declaraties tot een bedrag van € 10.068,92 overgelegd en een urenspecificatie.

4.15. Het betoog van ASR dat de door [Eiser] gevorderde buitengerechtelijke kosten in geen verhouding staan tot de geleden schade is op zichzelf onvoldoende om te oordelen dat om die reden geen buitengerechtelijke kosten (meer) dienen te worden vergoed. Uitgangspunt is dat de buitengerechtelijke kosten, die worden gemaakt om de aansprakelijkheid en de hoogte van het schadebedrag te bepalen, worden vergoed door (i.c. de verzekeraar van) de aansprakelijke partij, mits is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Dat wil zeggen dat, in de gegeven omstandigheden, het maken van de kosten redelijk is en de omvang van de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk is om vergoeding van de schade te verkrijgen. Het niet bevoorschotten van de buitengerechtelijke kosten, enkel omdat deze niet in verhouding staan tot de door de aansprakelijke partij veronderstelde geringe omvang van de schade, zoals ASR voorstaat, zou er toe leiden dat de benadeelde ernstig wordt beperkt in zijn mogelijkheid de omvang van de schade met behulp van een professionele rechtsbijstandverlener te laten vaststellen en vervolgens een reële minnelijke regeling met de aansprakelijke partij te treffen.

4.16. De rechtbank acht het aannemelijk dat ook na de betaling van de laatste declaratie in juli 2011 buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die voor vergoeding in aanmerking komen. Het rapport van De Gast dateert van 2012 en voorts is het voor de hand liggend dat er tijd is besteed aan het opstellen van de schadeposten. [Eiser] heeft in de specificatie een overzicht gegeven van door zijn advocaat verrichte werkzaamheden. Het enkele feit dat de advocaat werkzaamheden heeft verricht is op zichzelf echter onvoldoende reden om aan te nemen dat de aansprakelijke partij alle gedeclareerde uren dient te vergoeden. Nu ASR heeft betwist dat alle gedeclareerde uren noodzakelijk waren voor de vaststelling van de schade had het op de weg van [Eiser] gelegen om te onderbouwen dat sprake is van werkzaamheden die redelijkerwijs zijn verricht. De rechtbank heeft daarom onvoldoende aanknopingspunten om het gevorderde bedrag van € 10.000,00 te kunnen toewijzen. In het kader van de (opnieuw) door partijen te voeren onderhandelingen omtrent de buitengerechtelijke kosten overweegt de rechtbank dat het gehanteerde tarief van € 230,00 exclusief 5% kantoorkosten voor een in letselschadezaken gespecialiseerde advocaat niet onredelijk is.

De kosten van het deelgeschil
4.17. [Eiser] heeft in het verzoekschrift de kosten van het deelgeschil begroot op 20 uur op basis van een uurtarief van € 230,00 exclusief 5% kantoorkosten en exclusief BTW . Ter zitting heeft [Eiser] de kosten gemoeid met de behandeling van het deelgeschil verhoogd met € 1.000,00 omdat de voorbereiding meer tijd heeft gevergd dan het aanvankelijke begrote aantal van 20 uur.

4.18. Zoals hiervoor in 4.10 is overwogen is het verzoek betreffende het rapport van De Gast nodeloos ingediend. Voor het oordeel dat de gemaakte kosten van het deelgeschil op nihil begroot moeten worden, zoals ASR betoogt, is echter onvoldoende grond gelet op hetgeen is overwogen betreffende het causaal verband en de buitengerechtelijke kosten. De omstandigheid dat de rechtbank deze verzoeken heeft afgewezen maakt dit niet anders. Nu gelet op het voorgaande een deel van de kosten voor het deelgeschil nodeloos zijn gemaakt, ziet de rechtbank wel aanleiding deze kosten te matigen. Daar komt bij dat, zoals ook ASR heeft aangevoerd, een aantal van de gedeclareerde uren de werkzaamheden van een kantoorgenoot van de advocaat betreft, voor wie - onbetwist - het tarief voor een specialist niet gerechtvaardigd is. De rechtbank zal de kosten van het deelgeschil begroten op € 3.622,50 (15 uur op basis van een uurtarief van € 230,00 exclusief 5% kantoorkosten exclusief BTW te vermeerderen met € 842,00 voor het griffierecht. PIV-sitenu ook op rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBMNE:2013:4893