Overslaan en naar de inhoud gaan

OGEAC 190224 Ongeval tijdens vlucht; vorderingsrecht na twee jaar vervallen; geen beperkende werking redelijkheid en billijkheid

OGEAC 190224 Ongeval tijdens vlucht; vorderingsrecht na twee jaar vervallen; geen beperkende werking redelijkheid en billijkheid

4De beoordeling

4.1.

Aan de orde is de vraag of [eiser] jegens Avianca aanspraak kan maken op vergoeding van schade die het gevolg is van het ongeval dat plaatsvond tijdens de vlucht op 30 november 2014 met een toestel van Avianca. Avianca stelt dat dat niet het geval is en beroept zich in de eerste plaats op het vervalbeding zoals neergelegd in artikel 29 van het op 12 oktober 1929 te Warschau gesloten Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, Stb. 1933, 365 (hierna: het Verdrag van Warschau).

4.2.

In artikel 29 van het Verdrag van Warschau, dat op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing is, is in lid 1 bepaald dat de rechtsvordering ter zake van de aansprakelijkheid op straffe van verval moet worden ingesteld binnen een termijn van twee jaar, te rekenen van de aankomst op de bestemming.

4.3.

Vast staat dat [eiser] op 30 november 2014 het vliegveld van Curaçao als de plaats van bestemming heeft bereikt. De uiterste datum voor het instellen van een rechtsvordering was gelet op genoemde bepaling daarom 30 november 2016. [eiser] heeft zijn vordering pas ingesteld op 16 februari 2021. Op dat moment was het vorderingsrecht van [eiser] in beginsel dus reeds vervallen.

4.4. [

eiser] stelt echter dat een beroep op het vervalbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daartoe stelt hij dat de claim tijdig is gemeld en in behandeling is genomen door de verzekeraar en Avianca, noch haar verzekeraar hebben meegedeeld dat zij een beroep op het vervalbeding zou doen. [eiser] stelt zich op het standpunt dat Avianca hem aan het lijntje heeft gehouden. Hij verwijst daarbij naar een arrest van de Hoge Raad van 15 mei 2004, ECLI:NL:RBROT:2010:BL4417 en het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 maart 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BQ5649). Ook stelt [eiser] in dit verband dat Avianca haar zorgplicht heeft geschonden door [eiser] niet te wijzen op de vervaltermijn van twee jaar en daardoor onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld.

4.5.

Anders dan in de uitspraken waarnaar [eiser] verwijst, is op de rechtsverhouding tussen partijen het Verdrag van Warschau van toepassing. De vraag is of het Verdrag van Warschau ruimte laat voor toepassing van het aan het Curaçaose recht ontleende leerstuk van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. Het Verdrag van Warschau omvat eenvormige regels op het terrein van internationaal goederenvervoer, zodat in het daarin neergelegde aansprakelijkheidsregime geen plaats is voor toepassing van andere regels van nationaal recht, zoals de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (vlg. ECLI:NL:HR:1992:ZC0577 en ECLI:NL:HR:2008:BA5799). In artikel 24 van het Verdrag van Warschau is ook expliciet bepaald dat bij het vervoer van reizigers elke rechtsvordering tot schadevergoeding slechts kan worden ingesteld onder de voorwaarden en binnen de grenzen bedoeld in het Verdrag. Er is geen uitzonderingsmogelijkheid in het verdrag geformuleerd op het vervalbeding van twee jaar. Het beroep van [eiser] op de maatstaven van de redelijkheid en billijkheid moet daarom worden verworpen.

4.6.

Overigens zou het beroep op het vervalbeding in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ook niet onaanvaardbaar worden geacht. Vast staat dat Avianca [eiser] op 11 mei 2015 heeft verzocht in verband met de claim nadere informatie te verstrekken. Dat was ruim voor het verstrijken van de vervaltermijn. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] aan dat verzoek heeft voldaan, althans niet eerder dan in mei 2017, twee jaar nadat het verzoek aan hem is gedaan. Onder deze omstandigheden kan [eiser], aan wie dus zelf de nodige vertraging is te wijten, niet aan Avianca tegenwerpen dat zij hem aan het lijntje heeft gehouden tot na het moment waarop de vervaltermijn was verstreken. Daarbij komt dat [eiser] ook na de afwijzing door Avianca nog ruim drie en een half jaar heeft gewacht voordat hij een rechtsvordering heeft ingesteld, zonder in de tussentijd iets van zich te laten horen.

4.7.

Ook van schending van de zorgplicht door Avianca is geen sprake, zodat ook dat er – anders dan [eiser] stelt - niet toe kan leiden dat een beroep op het vervalbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. Als onweersproken is gesteld dat in de algemene voorwaarden van de reisovereenkomst is bepaald dat een rechtsvordering binnen twee jaar moet worden ingesteld. Daarmee is [eiser] door Avianca gewezen op het vervalbeding. Het gaat te ver om van Avianca te verlangen haar klanten expliciet op deze bepaling te wijzen. Gelet op het lange tijdsverloop waarbij reacties van [eiser] uitbleven, heeft Avianca er ook geen rekening mee hoeven houden dat [eiser] nog een claim zou instellen. Niet kan daarom worden geoordeeld dat Avianca onrechtmatig heeft gehandeld.

4.8. [

eiser] stelt verder dat vanaf het moment dat hij Avianca heeft aangesproken tot vergoeding van schade en Avianca deze vordering in behandeling heeft genomen, er een rechtsvordering is ontstaan van [eiser] op Avianca die valt onder het eigendomsbegrip. [eiser] stelt zich op het standpunt dat ingevolge artikel 1 van het Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Protocol 1 EVRM) iedere persoon recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom en aan niemand zijn eigendom zal worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. In dit geval is bij wet voorzien, namelijk in het Verdrag van Warschau, dat een rechtsvordering als hier aan de orde vervalt wanneer deze niet binnen een termijn van twee jaar na aankomst op de bestemming is ingediend. Het beroep van [eiser] op artikel 1 Protocol 1 EVRM gaat dan ook niet op.

4.9.

Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat het vorderingsrecht van [eiser] is vervallen. Dit geldt ook voor zover het vorderingsrecht ziet op immateriële schade. Nu [eiser] ten aanzien van de gevorderde immateriële schade geen afzonderlijke stellingen heeft ingenomen, moet ervan worden uitgegaan dat deze gevorderde schade verband houdt met het (lichamelijke) letsel aan zijn knie.

In de rechtspraak en literatuur is aanvaard dat het Verdrag van Warschau - evenals het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, Montreal 28 mei 1999 (Verdrag van Montreal) dat een nagenoeg identieke bepaling bevat over de aansprakelijkheid van de vervoerder - ook ziet op geestelijk letsel, indien en voor zover volgend op of gepaard gaand met lichamelijk letsel (vgl. aantekening 2 bij artikel 8:1393 BWNL van Tekst & Commentaar, waarin ook wordt verwezen naar de MvT, Kamerstukken II 2002/03, 28 946, nr. 3, en I. Koning, Aansprakelijkheid in het luchtvervoer, p. 308, voetnoot 50). Het zou ook onwenselijk zijn dat voor schades die voortvloeien uit hetzelfde voorval verschillende aansprakelijkheidsregimes gelden.

4.10.

Omdat het vorderingsrecht voor aanvang van deze procedure is vervallen, wordt de vordering afgewezen.ECLI:NL:OGEAC:2024:23