Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb A.dam 281010 partijen zijn gebonden aan rapport gezamenlijk ingeschakelde expert. oordeel over NVvN richtlijnen

Rb A.dam 281010 partijen zijn gebonden aan rapport gezamenlijk ingeschakelde expert. oordeel over NVvN richtlijnen
2.1.  [A] is in 1985 uit Iran naar Nederland gekomen. In 1997 is hij als elektrotechnisch ingenieur afgestudeerd aan de Universiteit Twente. Tegelijkertijd werkte hij als tolk-vertaler en had hij een actief sociaal-maatschappelijk leven.

2.2.  Op 14 augustus 1998 raakte [A] betrokken bij een verkeersongeval. De auto waarin hij zat werd door een andere personenauto van achteren aangereden. Achmea is de WAM-verzekeraar van het voertuig dat het ongeval veroorzaakte en heeft als zodanig aansprakelijkheid erkend voor de schade van [A] als gevolg van het ongeval.

2.3.  Direct na het ongeval kreeg [A] lichamelijke klachten. Zijn huisarts constateerde een post-whiplashtrauma en verwees [A] door naar een neuroloog die dezelfde diagnose stelde. Ofschoon de artsen de verwachting uitspraken dat de klachten van [A] binnen enkele maanden verdwenen zouden zijn, houden ze nog altijd aan.

2.4.  Ondanks zijn klachten heeft [A] na het ongeval achtereenvolgens een aantal hoogstaande en veeleisende functies vervuld, waarin hij vaak meer dan fulltime werkte. Vanaf januari 2009 heeft [A] zijn eigen bedrijf. Sinds februari 2009 heeft hij geen opdrachten meer uitgevoerd.

2.5.  Na een periode van onderhandelingen heeft [A] op 22 oktober 2007 de rechtbank verzocht een voorlopig deskundigenbericht te gelasten. De rechtbank heeft bij beschikking van 14 augustus 2008 neuroloog prof. dr. J.H.J. Wokke benoemd. Deze bleek bij nader inzien niet in staat een expertise te verrichten, waarna neuroloog dr. W.H.J.P. Linssen is benoemd. Deze heeft op 28 januari 2010 zijn rapport uitgebracht (rapport Linssen). In het rapport Linssen staat – voor zover thans van belang – het volgende:

Op de vraag:
“g. Welke huidige mate van functieverlies (impairment) kunt u vaststellen op vakgebied? Wilt u dit uitdrukken in een percentage volgens de richtlijnen van de American Medical Association (AMA-guides, laatste druk), aangevuld met richtlijnen van uw eigen beroepsvereniging (Richtlijnen NVvN, versie november 2007)?”

antwoordt Linssen als volgt:
“Volgens de richtlijnen van neurologie (versie van november 2007) wordt het flexie- en extensietrauma van de cervicale wervelkolom gezien als een chronisch pijnsyndroom. Als zodanig wordt hieraan door de neuroloog geen percentage functieverlies toegekend.”

En op de vraag:
“h. Welke beperkingen ondervindt betrokkene naar uw oordeel in zijn huidige toestand in het dagelijks leven, bij de vrijetijdsbesteding, bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en bij het verrichten van loonvormende arbeid? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?”

antwoordt Linssen als volgt:
“Ook hier verwijs ik gaarne naar bovenstaande beschrijving. Op basis van de anamnese en het medisch dossier (waarbij patiënt in de afgelopen jaren een veelheid aan behandelingen heeft ondergaan teneinde zijn klachten te doen verminderen), alsmede mijn bevindingen bij neurologisch onderzoek (beperkte rotaties, lateroflexie en extensie van de nekwervelkolom door pijn) meen ik dat de beperkingen die cliënt ervaart reëel zijn. Gebruikmakend van de richtlijnen NVvN (2007, pg 18) verwacht ik dat de beperkingen zullen liggen bij activiteiten als gebogen werken, langdurig zitten, gebruik van de nek, reiken, en met de handen boven schouderhoogte werken. Patiënt wordt in het dagelijks leven duidelijk beperkt in zijn functioneren, met name bij het verrichten van loonvormende arbeid. Het item vrijetijdsbesteding en sport, etc. is bij patiënt minimaal aanwezig. Hij heeft zijn activiteiten behoorlijk moeten terugschroeven.”

2.6.  Linssen heeft partijen in de gelegenheid gesteld aanvullende opmerkingen te maken naar aanleiding van zijn rapport. Dat hebben partijen gedaan. Naar aanleiding van die opmerkingen heeft Linssen nog een aanvullende brief gestuurd. Daarin staat – voor zover hier van belang – het volgende:

“(…) Naar aanleiding van de commentaren zie ik geen aanleiding mijn rapport te wijzigen.

Als commentaar naar aanleiding van de vragen van de heer Brandt kan ik nog vermelden dat een neurologische diagnose in veel gevallen niet gebaseerd is op het al dan niet bestaan van objectiveerbare medische neurologische afwijkingen. Een diagnose ontstaat op basis van de anamnese (waarin oa is opgenomen: de ervaren klachten, datgene wat zich heeft voorgedaan, het tijdsbeloop, eventuele behandelingen en het effect daarvan etc) en natuurlijk op basis van het neurologisch onderzoek. Soms zijn bij het lichamelijk onderzoek objectiveerbare neurologische afwijkingen te vinden, soms ook niet.
Het ontbreken van objectiveerbare neurologische verschijnselen staat een neurologische diagnose geenszins in de weg. (…)
In de casus van de heer [A] ben ik van mening dat de duidelijke verandering, met enerzijds het nieuw ontstaan van ernstige nekklachten, anderzijds toename van hoofdpijnklachten, van het tevoren bestaande patroon is opgetreden ten gevolge van het ongeval.
(…)”

3.  Het deelgeschil
3.1.  Het verzoek zoals dat uit het verzoekschrift is af te leiden, houdt in dat [A] een beslissing wenst over de hoogte van het door Achmea aan [A] te betalen voorschot, evenals over de vraag of Achmea daaraan voorwaarden mag verbinden. Daarnaast verzoekt [A] in het verzoekschrift de benoeming van een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige, om vast te stellen in hoeverre de functionele mogelijkheden van [A] tot het verrichten van loonvormende arbeid door de aan het ongeval toe te schrijven klachten en beperkingen zijn beperkt, en om te beoordelen welke betaalde werkzaamheden [A], gegeven zijn functionele mogelijkheden, wel of niet kan uitvoeren.
3.2.  Achmea heeft in het verweerschrift, tevens verzoekschrift de rechtbank verzocht om a) het door [A] gedane verzoek af te wijzen, b) te bepalen dat het rapport Linssen niet het uitgangspunt voor de schaderegeling kan zijn en c) een neutraal medisch deskundige te benoemen die aan de hand van de onderzoeksbevindingen in het rapport Linssen met inachtneming van de Nederlandse richtlijnen voor de bepaling van functieverlies en beperkingen bij neurologische aandoeningen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVvN Richtlijn 2007) beoordeelt of en in hoeverre bij [A] sprake is van beperkingen als gevolg van het ongeval.

3.3.  Ter mondelinge behandeling is tussen partijen overeenstemming bereikt over het feit dat hun geschil over de betekenis van het rapport Linssen in deze deelgeschilprocedure aan de rechter zal worden voorgelegd. Partijen zijn het erover eens dat hun van elkaar afwijkende standpunten op dit punt hen ervan weerhouden de buitengerechtelijke afwikkeling van hun geschil voort te zetten.
3.4.  Volgens [A] is het rapport Linssen richtlijnconform opgesteld en kan het daarom tot uitgangspunt dienen bij de daaropvolgend te verrichten expertises door een verzekeringsdeskundige en een arbeidsdeskundige. Hij voert daartoe aan dat geen sprake is van zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het rapport Linssen, hetgeen vereist is om van het rapport van een door de rechter benoemde deskundige af te wijken. Volgens [A] is een richtlijn geen rechtsregel en bovendien vatbaar voor interpretatie door de deskundige. Linssen heeft naar de opvatting van [A] de NVvN Richtlijn 2007 wel degelijk in acht genomen. Linssen is ook expliciet gevraagd naar zijn opvatting ten aanzien van het in het arrest Zwolsche Algemeene / [B] omschreven criterium dat in gevallen als het onderhavige sprake moet zijn van reële, niet ingebeelde klachten, aldus steeds [A].
3.5.  Volgens Achmea kan het rapport Linssen niet tot uitgangspunt dienen voor een volgende expertise, nu Linssen zich volgens Achmea in strijd met de hem door de rechtbank verstrekte opdracht, niet aan de NVvN Richtlijn 2007 heeft gehouden. Het bezwaar van Achmea tegen het rapport Linssen ziet erop dat Linssen volgens haar met inachtneming van de NVvN Richtlijn 2007 niet had kunnen komen tot het vaststellen van beperkingen, zonder een daaraan ten grondslag liggende neurologische aandoening. Achmea zou het rapport Linssen ter beoordeling willen voorleggen aan de werkgroep die zich bezighoudt met het implementeren van de AMA-guides in richtlijnen.

3.6.  Beide partijen hebben te kennen gegeven in beginsel bereid te zijn de onderhandelingen voort te zetten nadat de rechtbank op het hiervoor omschreven geschilpunt heeft beslist.

4.  De beoordeling
Ontvankelijkheid verzoek
4.1.  De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen vragen in een deelgeschilprocedure de rechter om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen, met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.)).

4.2.  De rechtbank begrijpt dat hetgeen partijen verdeeld houdt, ziet op de betekenis van het rapport Linssen voor het geschil over de vraag of de klachten en beperkingen die [A] stelt, zijn aan te merken als ongevalsgevolg. Zij is van oordeel dat dit geschilpunt zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Ofschoon duidelijk is dat nog de nodige stappen gezet moeten worden, ziet de rechtbank voldoende mogelijkheden voor partijen om na haar beslissing het onderhandelingstraject voort te zetten. Zij zal dan ook op dit punt een beslissing geven zoals door partijen gevraagd.

4.3.  De rechtbank ziet in de aard en de inhoud van de deelgeschilprocedure aanleiding om dit geschil te beoordelen volgens dezelfde criteria die zij zou hanteren als dit geschilpunt aan haar zou zijn voorgelegd in een bodemprocedure.

Status rapport Linssen
4.4.  De rechtbank stelt voorop dat de waarde die aan een deskundigenbericht kan worden toegekend volgens vaste rechtspraak ter discretie staat van de feitenrechter. Het rapport dient antwoord te geven op de vraag naar de medische causaliteit op een zodanig begrijpelijke wijze, dat een rechter aan de hand daarvan een oordeel kan vellen over de juridische causaliteit. De deskundige is vrij in de wijze waarop hij zijn onderzoek inricht. Zijn rapport dient evenwel deugdelijk gemotiveerd te zijn, hetgeen onder meer inhoudt dat de deskundige inzichtelijk maakt hoe hij tot zijn oordeel is gekomen en hoe zijn oordeel zich verhoudt tot de gebruikelijke zienswijzen en richtlijnen binnen zijn beroepsgroep, alsmede dat hij een eventuele afwijking daarvan deugdelijk motiveert.
Indien een deskundigenbericht dat is uitgebracht op verzoek van de rechter, op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de conclusies van de deskundige deugdelijk zijn onderbouwd en voortvloeien uit de door hem in het rapport vermelde gegevens, zal de rechter in een bodemprocedure het oordeel van de deskundige, die juist vanwege zijn specifieke deskundigheid op het terrein van het onderzoek is benoemd, niet snel naast zich neerleggen.

4.5.  Van de partij die een deskundigenbericht bekritiseert, mag verlangd worden dat hij zijn stellingen deugdelijk onderbouwt, bij voorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen, waarin de conclusies van de door de rechtbank benoemde deskundige op overtuigende wijze worden weersproken. In dat geval zullen er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren aangaande de wijze van totstandkoming of de inhoud van een aldus tot stand gekomen rapport moeten zijn, wil de rechtbank besluiten dat zij een dergelijk rapport naast zich neerlegt.

4.6.  Naar het oordeel van de rechtbank heeft Achmea onvoldoende gesteld om aan te nemen dat er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren zijn tegen het rapport Linssen.
Het enkele feit dat Linssen geen percentage functieverlies heeft vastgesteld, maar wel heeft geconcludeerd dat [A] beperkingen ervaart, is in het licht van de overwegingen 4.4 en 4.5 onvoldoende aanleiding om geen doorslaggevende betekenis aan het rapport toe te kennen voor het bewijs van de ongevalsgevolgen. Het staat de deskundige vrij om op eigen wijze beperkingen te beoordelen en eventueel vast te stellen, zolang hij dat maar deugdelijk motiveert. Linssen heeft duidelijk en in begrijpelijke bewoordingen aangegeven waarop zijn diagnose is gebaseerd, te weten op de anamnese, waarin hij onder meer de ervaren klachten, datgene wat zich heeft voorgedaan, het tijdsbeloop, ondergane behandelingen en het effect daarvan heeft opgenomen, alsmede op het door hem verrichte neurologisch onderzoek. Daarmee heeft de deskundige de door hem vastgestelde beperkingen voldoende onderbouwd. Derhalve ziet de rechtbank geen aanleiding de deskundige daarin niet te volgen.

4.7.  Anders dan Achmea stelt doet het feit dat Linssen in de beschikking tot benoeming van het voorlopig deskundigenbericht is gevraagd acht te slaan op de NVvN Richtlijn 2007 (vraagstelling onder g) aan dit alles niet af. Als gezegd is immers een deskundige vrij in de manier waarop hij tot zijn oordeel komt. Bovendien is Linssen in zijn rapport en in zijn aanvullende brief ingegaan op de NVvN Richtlijn 2007 en heeft hij op begrijpelijke wijze uitgelegd hoe zijn oordeel zich daartoe verhoudt. Linssen heeft voldoende duidelijk gemotiveerd weergegeven dat hij weliswaar het percentage functieverlies op 0% heeft gesteld, maar dat dit de aanwezigheid van beperkingen bij [A] onverlet laat, alsmede waar die beperkingen naar zijn mening uit bestaan.

4.8.  Achmea trekt verder de beperkingen van [A] in twijfel, waarbij zij zich met name baseert op het succesvolle verloop van de carrière van [A] na het ongeval. [A] heeft daartegenin gebracht dat hij steeds heeft getracht om zo goed mogelijk te functioneren ondanks zijn beperkingen, hetgeen hem zeer zwaar is gevallen en er uiteindelijk toe heeft geleid dat hij niet langer actief is op de arbeidsmarkt. Deze verklaring komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. De enkele verwijzing door Achmea naar het carrièreverloop van [A], volstaat in het licht van de overwegingen 4.4 en 4.5 niet als afdoende weerlegging van de door de deskundige vastgestelde beperkingen.

4.9.  Aldus is de rechtbank van oordeel dat het rapport op een voldoende begrijpelijke wijze antwoord geeft op de vraag naar de medische causaliteit, zodat een bodemrechter aan de hand daarvan in staat moet zijn een oordeel te vellen over de juridische causaliteit. Partijen dienen het rapport Linssen dan ook als uitgangspunt te nemen bij de voortzetting van de onderhandelingen over de benoeming van een verzekeringsdeskundige en een arbeidsdeskundige.

4.10.  Nu partijen het erover eens zijn geworden dat alleen het bovenbesproken geschilpunt in het kader van deze deelgeschilprocedure aan de rechter zou worden voorgelegd, behoeven de door beide partijen overigens geformuleerde verzoeken geen bespreking meer.

Kosten
4.11.  [A] heeft de rechtbank verzocht zijn kosten te begroten in de zin van artikel 1019aa Rv. en Achmea te veroordelen tot betaling van die kosten. [A] heeft een onderbouwde inschatting gemaakt van zijn kosten en deze begroot op € 7.618,38 inclusief btw. Nu Achmea aansprakelijkheid voor de ongevalsgevolgen heeft erkend, en tegen de gevorderde kostenveroordeling geen verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank die kosten begroten als door [A] verzocht en Achmea veroordelen tot vergoeding van de kosten van deze procedure, aan de zijde van [A] begroot op € 7.618,38.
LJN BO3227