Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 190907 oogletsel na mishandeling, asielkosten hond, psychotherapie, reiskosten moeder

Rb Arnhem 190907 oogletsel na mishandeling, asielkosten hond, psychotherapie, reiskosten moeder ivm verzorging
4.14.  [eiser] heeft de kosten gevorderd van het verblijf van zijn hond in het asiel, direct na de mishandeling, ad EUR 93,50. In reactie op het verweer van [gedaagde] dat bijvoorbeeld een buurman gratis op de hond had kunnen passen, heeft [eiser] ter zitting onweersproken meegedeeld dat zijn vader allergisch is voor honden, zodat de hond niet bij zijn ouders kon worden ondergebracht, en dat hij met zijn buren geen contact heeft. Dit verweer van [gedaagde] gaat dus niet op. Zijn verweer dat deze schade in een te ver verwijderd verband staat met de mishandeling faalt eveneens, aangezien vast staat dat [eiser] door de mishandeling enige dagen in het ziekenhuis heeft gelegen en aansluitend in zijn ouderlijk huis is verzorgd. Het gevorderde bedrag is dan ook toewijsbaar.

4.15.  [eiser] heeft voorts de kosten gevorderd van twee psychotherapiesessies (ad in totaal EUR 160,39, onder overlegging van een nota voor die sessies van EUR 160,00. Ter zitting heeft zijn advocaat de noodzaak daartoe en de achtergrond daarvan toegelicht. Namens [gedaagde] is ter zitting volhard in het bij antwoord tegen deze schadepost gevoerde verweer. Dat verweer luidt dat van de therapiekosten niet, althans onvoldoende vaststaat dat deze hun oorzaak vinden in de vuistslag door gedaagde, mede gezien het feit dat [gedaagde] [eiser] met de linker vuist heeft geslagen en het hier bedoelde oogletsel aan de rechterzijde van diens gezicht is opgetreden. De noodzaak tot het maken van de therapiekosten is namens [gedaagde] ter zitting betwist, mede in het licht van de eerdere therapie die [eiser] heeft gevolgd.

4.16.  Het verweer van [gedaagde] is onbegrijpelijk voor zover het ziet op het slaan met links en het ontstaan van letsel rechts, zodat het in zoverre moet worden verworpen. Ook overigens wordt het verworpen. Op grond van de - op zichzelf niet weersproken - toelichting van de advocaat van [eiser], dat deze in het verleden in therapie is geweest, dat die was afgebouwd maar dat hij zonodig nog eens terug mocht komen en dat die noodzaak na de mishandeling bestond vanwege de daardoor bij [eiser] ontstane boosheid en hevige emoties, is voldoende aannemelijk dat er causaal bestaat met de mishandeling en dat het nodig was dat [eiser] de sessies heeft ondergaan. De vordering wordt tot het (met facturen onderbouwde) bedrag van EUR 160,00 toegewezen.

4.17.  Verder heeft [eiser] vergoeding gevorderd van de reiskosten ad EUR 690,99 die zijn moeder heeft gemaakt, in verband met onder meer ziekenhuisbezoek en, voor het grootste deel, de verzorging van zijn gewonde oog. Ter onderbouwing van deze vordering heeft [eiser] een gespecificeerd overzicht van de door haar gereden kilometers overgelegd, dat sluit op EUR 548,00. Tegen deze vordering heeft [gedaagde] bij antwoord hetzelfde verweer gevoerd als tegen de kosten van de therapie (zie hiervoor, onder 4.15). Ter zitting heeft zijn advocaat nog opgemerkt dat deze vordering is opgeklopt.

4.18.  Voor een deel wordt het verweer verworpen omdat het onbegrijpelijk is (zie hiervoor, onder 4.16). Voor het overige wordt geoordeeld dat de reiskosten direct verband houden met de nabehandeling van het door de mishandeling veroorzaakte oogletsel. De noodzaak tot nabehandeling is door [gedaagde] - terecht - niet betwist. Het moet ervoor worden gehouden dat de nabehandeling, bestaande uit het zalven en druppelen van het geopereerde oog, normaal gesproken door een huisgenoot kan en zal worden verricht, maar [eiser] had niet zo’n huisgenoot. Voor de nabehandeling had hij zich daarom ook tot een professional, zoals een doktersassistente of een wijkverpleegkundige kunnen wenden. In dat geval had hij zelf kosten gemaakt, die [gedaagde] had moeten vergoeden. Hij heeft er echter voor gekozen zijn oog door zijn moeder te laten verzorgen en [gedaagde] heeft niet aangevoerd dat die keuze niet redelijk was, ook al moest de moeder van [eiser] daartoe tussen haar woonplaats Ochten en die van [eiser], [woonplaats], heen en weer reizen. Gelet op de - relatief - geringe afstand tussen die plaatsen is dat op zichzelf ook niet onredelijk. Ook is door [gedaagde] niet het verweer gevoerd dat de gevorderde kosten die van professionele zorg te boven gaan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt ook niet in te zien dat de vordering van [eiser] “opgeklopt” is, zodat ook dit verweer wordt verworpen. Zij is dan ook toewijsbaar, op grond van art. 6:107 BW en het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 1999 (NJ 1999, 564), zij het dat het overzicht van de reiskosten sluit op het bedrag van EUR 548,00. Tot dit bedrag zal deze schadepost worden toegewezen.

4.19.  De totale toe te wijzen materiële schade komt op grond van het voorgaande op EUR 801,50.
LJN BB4460