Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 180320 tbv eenzijdige rapportage zijn persoonsgegevens zkh met expert gedeeld; gerechtvaardigd belang voor verdediging idzv art. 9 lid 2 sub f AVG

RBAMS 180320 geen aansprakelijkheid voor malunion Polsfractuur; gezamenlijk deskundige (np) rapporteert ism dochter; partijen zijn daaraan niet gebonden;
-tbv eenzijdige rapportage zijn persoonsgegevens zkh met expert gedeeld; gerechtvaardigd belang voor verdediging idzv art. 9 lid 2 sub f AVG

4De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 7:453 BW dient een medisch hulpverlener bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen en daarbij te handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard. Dit betekent volgens vaste jurisprudentie dat de hulpverlener (minimaal) de zorg moet betrachten die een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Indien de hulpverlener hierin tekortschiet, leidt dat tot aansprakelijkheid van het ziekenhuis voor de schade die van dat tekortschieten het gevolg is, op grond van artikel 7:446 of artikel 7:462 BW.

4.2.
De rechtbank moet dus de vraag beantwoorden of de bij de behandeling van [eiser] betrokken artsen van Vumc hebben gehandeld op de wijze die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot onder gelijke omstandigheden mocht worden verwacht, uitgaande van de professionele standaard ten tijde van de behandeling. De behandelend arts-assistenten staan onder supervisie van een specialist om te waarborgen dat de patiënt de specialistische zorg verkrijgt die hij nodig heeft. De rechtbank zal hier toetsen aan de norm van een redelijk handelend en redelijk bekwaam traumachirurg.

4.3.
Om de genoemde vraag te beantwoorden, is – op gezamenlijk verzoek van partijen – voorafgaand aan deze procedure een deskundige aangezocht om een deskundigenbericht uit te brengen. Het betreft Postma voornoemd, orthopedisch chirurg (2.15). Volgens vaste jurisprudentie kan, als tussen partijen overeenstemming bestond over de persoon van de deskundige en de vraagstelling, het rapport van de deskundige op de voorgeschreven wijze tot stand is gekomen en de partijen voorafgaand aan en tijdens het deskundigenonderzoek door deskundige raadslieden werden bijgestaan, de rechterlijke beoordeling worden gebaseerd op de bevindingen van de door partijen gezamenlijk aangezochte deskundige. Dat is anders wanneer er zwaarwegende bezwaren bestaan tegen de inhoud of de wijze van totstandkoming van het deskundigenrapport. Is aan voornoemde eisen voldaan en zijn zwaarwegende bezwaren niet aan de orde, dan hebben partijen de bevindingen van de deskundige te aanvaarden.

status rapport Postma

4.4.
In geschil is of Vumc gehouden is de bevindingen van Postma te aanvaarden. De rechtbank is van oordeel dat Vumc steekhoudende, zwaarwegende bezwaren heeft aangevoerd tegen de wijze van totstandkoming van het rapport. Het rapport is immers, zonder medeweten en instemming van Vumc, mede uitgebracht namens Brouwer-Postma voornoemd, dochter van Postma en eveneens orthopedisch chirurg, die – aldus het rapport – “het vak van expertises wil leren, maar wel goed is ingewerkt in de traumatologie en de richtlijnen daaromtrent”. De reden voor inschakeling van Brouwer-Postma is dat Postma “niet meer praktiserend is” – naar vast staat al niet meer sinds 2002 –, en hij volgens de richtlijn ‘de medisch specialistische rapportage betreffende orthopedische expertises’, vastgesteld door de Nederlandse Orthopaedische Vereniging (NOV), daarom ten tijde van het opmaken van het rapport niet een “volledige gekwalificeerd orthopedisch chirurg” was om over het handelen van de in deze zaak betrokken artsen te oordelen. Vumc hoefde, op het moment dat zij instemde met het voorstel namens [eiser] om deze deskundige te benaderen, niet erop bedacht te zijn dat Postma niet meer praktiserend orthopedisch chirurg was. Hij was immers wel BIG-geregistreerd en niet gesteld of gebleken is dat Vumc uit de gegevens op de website www.noc.nl, waarnaar de advocaat van [eiser] bij het voorstel aan Vumc had gewezen, had kunnen afleiden dat Postma niet meer praktiserend was. Voor de inschakeling van Brouwer-Postma, teneinde het rapport een – volgens de standaarden van de eigen beroepsgroep – volwaardig rapport te laten zijn, had Vumc toestemming moeten geven. Vumc heeft deugdelijk toegelicht waarom zij die toestemming, als die tijdig was gevraagd, niet zou hebben gegeven: Brouwer-Postma en [naam 3] voornoemd (zie 2.5) stonden eerder in een zakelijke relatie tot elkaar (promovenda vs. co-promotor) en polsfracturen behoren niet tot de specialiteit van Brouwer-Postma (haar expertise ligt op het terrein van de ‘onderste extremiteiten’). Beide heeft [eiser] niet weersproken. Dit brengt mee dat Vumc niet is gebonden aan de bevindingen van Postma en Brouwer-Postma. De rechtbank zal deze bevindingen echter wel bij haar oordeel betrekken in de vorm van een ‘partij-rapport’.

4.5.
Van de rapporten van Diercks en Schep staat niet ter discussie dat dit eenzijdige partij-rapporten zijn, Diercks namens [eiser] en Schep namens Vumc. Ten aanzien van het rapport van Schep heeft [eiser] aangevoerd dat Vumc zijn persoonsgegevens (in de vorm van röntgenopnamen) met Schep heeft gedeeld zonder zijn toestemming, dat dit een schending van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) oplevert en dat het rapport daarom moet worden aangemerkt als onrechtmatig verkregen bewijs. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Voor zover het hier gaat om verwerking van persoonsgegevens van [eiser] door Vumc, geldt dat dit in het gerechtvaardigd belang van Vumc is, immers vanuit de noodzaak om zich tegen de claim van [eiser] te kunnen verdedigen (zie artikel 9 lid 2 sub f AVG).

ECLI:NL:RBAMS:2020:2200