Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 120324 AOV afwijzing getuigenverhoor ad-er; strijd met goede procesorde

GHARL 120324 AOV afwijzing getuigenverhoor ad-er; strijd met goede procesorde.

2De kern van de zaak

2.1.

[verzoeker] heeft bij Achmea een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten. In de algemene voorwaarden die op de verzekeringsovereenkomst van toepassing zijn is een zogenoemde taakverschuivingsclausule opgenomen.

2.2.

[verzoeker] ontvangt een uitkering op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Tussen partijen bestaat verschil van mening over het arbeidsongeschiktheidspercentage van [verzoeker] . Achmea heeft [verzoeker] ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65-80%. Achmea heeft zich daarbij gebaseerd op de bevindingen van de arbeidsdeskundige de heer [de arbeidsdeskundige1] (hierna: [de arbeidsdeskundige1] ), uitgaande van het door de medisch adviseur van Achmea opgestelde beperkingenpatroon. [verzoeker] heeft aangegeven dat hij moet worden ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100% en heeft daarbij verwezen naar rapportages van de arbeidsdeskundige de heer [de arbeidsdeskundige2] (hierna: [de arbeidsdeskundige2] ).

2.3.

[verzoeker] heeft het geschil voorgelegd aan de rechtbank Gelderland en, kort gezegd, gevorderd Achmea te veroordelen [verzoeker] 100% van het verzekerde bedrag te betalen op basis van een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%. [verzoeker] heeft aan zijn vordering, onder meer, ten grondslag gelegd dat [de arbeidsdeskundige1] de taakverschuivingsclausule niet correct heeft gehanteerd. In haar vonnis van 1 februari 2023 heeft de rechtbank de vordering van [verzoeker] afgewezen en beslist dat Achmea zich bij het vaststellen van het arbeidsongeschiktheidspercentage op het rapport van [de arbeidsdeskundige1] mocht baseren. De rechtbank heeft meegewogen dat [de arbeidsdeskundige1] in zijn rapport heeft toegelicht dat [de arbeidsdeskundige2] in zijn rapportages zijn bevindingen onvoldoende heeft onderbouwd en dat [de arbeidsdeskundige2] niet heeft gereageerd op de overwegingen van [de arbeidsdeskundige1] ten aanzien van de toepasselijkheid van de taakverschuivingsclausule.

2.4.

[verzoeker] heeft bij dit hof hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Dat hoger beroep (hierna: de hoofdzaak) is bij dit hof bekend onder zaaknummer 200.329.191/01. Beide partijen hebben hun memories genomen. De mondelinge behandeling in de hoofzaak is bepaald op 10 april 2024.

2.5.

Om zijn (bewijs)kansen in hoger beroep beter te kunnen inschatten wil [verzoeker] [de arbeidsdeskundige2] als getuige laten horen. Het hof zal dat verzoek afwijzen en zal hierna toelichten hoe het tot die beslissing komt.

3De motivering van de beslissing

3.1.

[verzoeker] voert aan dat het verzochte voorlopig getuigenverhoor er op is gericht [de arbeidsdeskundige2] te laten reageren op de door [de arbeidsdeskundige1] geconstateerde onvolledigheden in de rapportages van [de arbeidsdeskundige2] met als doel om het rapport van [de arbeidsdeskundige2] op de betreffende onderdelen aan te vullen. Daarnaast kan [de arbeidsdeskundige2] als getuige vanuit arbeidsdeskundig perspectief verklaren over de fysieke mogelijkheden van [verzoeker] om (theoretisch) tot een rendabele exploitatie binnen hetzelfde of een soortgelijk bedrijf te komen, aldus [verzoeker] . [verzoeker] wenst zeker te stellen dat [de arbeidsdeskundige2] aanvullend verklaart over de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] , te meer aangezien [de arbeidsdeskundige2] volgens [verzoeker] niet meer werkzaam is voor het betrokken arbeidsdeskundig bedrijf Koers Oost en hij zeer moeilijk bereikbaar blijkt te zijn.

3.2.

Volgens vaste rechtspraak kan een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (artikel 3:13 Burgerlijk Wetboek (BW)), op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde en op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Verder bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (artikel 3:303 BW).1

3.3.

Achmea brengt naar voren dat het verzoek van [verzoeker] misbruik van recht oplevert en ook afstuit op de goede procesorde aangezien het in het stadium waarin het debat tussen partijen zich bevindt meer voor de hand ligt af te wachten of het hof in de hoofdzaak bewijslevering nodig zal achten. Daarnaast verwijst Achmea naar de reeds voorhanden zijnde rapportages van [de arbeidsdeskundige1] en [de arbeidsdeskundige2] en betwist zij dat deze rapportages [verzoeker] niet voldoende in staat stellen te beoordelen of het raadzaam is de procedure voort te zetten.

3.4.

De eisen van een goede procesorde kunnen meebrengen dat een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor in een concreet geval wordt afgewezen omdat het belang van een efficiënte procesvoering in dat geval duidelijk zwaarder weegt dan het belang dat de verzoeker in die situatie heeft bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De basis voor zo’n afwijzing is over het algemeen gelegen in het feit dat de hoofdzaak zich reeds in een vergevorderd stadium bevindt.

3.5.

De omstandigheid dat [de arbeidsdeskundige1] ten aanzien van [verzoeker] een ander arbeidsongeschiktheidspercentage vaststelt dan [de arbeidsdeskundige2] wordt niet veroorzaakt doordat [de arbeidsdeskundige1] en [de arbeidsdeskundige2] uitgaan van een ander feitencomplex. Beide arbeidsdeskundigen baseren zich namelijk op het door de medisch adviseur van Achmea opgestelde beperkingenpatroon. Het verschil in uitkomst laat zich voornamelijk verklaren doordat [de arbeidsdeskundige1] en [de arbeidsdeskundige2] de taakverschuivingsclausule verschillend toepassen. Hieruit volgt dat het door [verzoeker] verzochte voorlopig getuigenverhoor niet zo zeer is gericht op het verkrijgen van duidelijkheid ten aanzien van de feiten, maar veel meer op het verkrijgen van aanvullende (arbeids-)deskundige verklaringen van [de arbeidsdeskundige2] . Daarvoor is een voorlopig getuigenverhoor niet het aangewezen instrument. Mede gelet op het feit dat de hoofdzaak zich in een vergevorderd stadium bevindt, waarbij beide partijen hun memories hebben genomen en de mondelinge behandeling op korte termijn zal plaatsvinden, weegt het belang van een efficiënte procesvoering in dit geval dan ook duidelijk zwaarder dan het belang van [verzoeker] bij het houden van het voorlopig getuigenverhoor. De eisen van een goede procesorde brengen daarom mee dat het verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen.

3.6.

Het hof merkt hierbij nog op dat uit de toelichting die [verzoeker] heeft gegeven niet blijkt dat sprake is van een reëel gevaar dat [de arbeidsdeskundige2] niet meer kan worden bereikt als dat nodig is en dat bewijs verloren gaat als hij nu niet wordt gehoord, zodat er geen aanleiding is het verzoek op deze grond toe te wijzen.

3.7.

Nu het hof het verzoek van [verzoeker] zal afwijzen, zal het [verzoeker] veroordelen in de kosten van deze procedure. ECLI:NL:GHARL:2024:1755

1Hoge Raad 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250.