Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 250418 hoofdletsel door laaghangend zonnescherm; "glazenwasserspaadje" vrij toegankelijk; kliniek aansprakelijk

RBGEL 250418 hoofdletsel door laaghangend zonnescherm; "glazenwasserspaadje" vrij toegankelijk; kliniek aansprakelijk
- gevorderd en toegewezen 31,3 uur x € 235,00 = € 8.900,16 inclusief BTW + € 195,52 ‘verschotten’= € 9.095,68.
- kosten toegewezen, cf verzoek: € 6.028,22 (20 uur à € 235,00 + 21% + 6%); vermeerderd met griffierecht

De beoordeling
2.1.
Op 26 juli 2015 heeft [verzoekster] tijdens een wandeling over een verhard pad (verder: het pad) op het terrein van Sint Maartenskliniek haar hoofd gestoten tegen een uithangend zonnescherm (verder: het ongeval). Zij heeft daarbij letsel opgelopen.

2.2.
[verzoekster] heeft de gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het ongeval. Sint Maartenskliniek heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.

2.3.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank op de voet van art. 1019w e.v. Rv voor recht zal verklaren dat Sint Maartenskliniek aansprakelijk is voor de door [verzoekster] ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade, met begroting van de kosten aan de zijde van [verzoekster] bij de behandeling van het verzoek, door [verzoekster] gesteld op € 6.028,22 en veroordeling van Sint Maartenskliniek tot betaling van deze kosten, alsmede tot de door [verzoekster] gemaakte buitengerechtelijke kosten, welke vordering ter zitting is verminderd tot € 9.096,02, vermeerderd met rente.

2.4.
[verzoekster] stelt dat Sint Maartenskliniek aansprakelijk is voor de door het ongeval veroorzaakte schade op grond van artikel 6:174 BW juncto artikel 6:162 BW, omdat, zo voert zij aan, het laaghangend zonnescherm een gevaar opleverde voor de mensen die over het pad liepen, welk gevaar zich ten aanzien van [verzoekster] heeft verwezenlijkt. [verzoekster] stelt daarbij dat Sint Maartenskliniek daarmee in strijd heeft gehandeld met de wet althans met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en voorts dat het pad door de aanwezigheid van het zonnescherm niet voldeed aan de eisen die daaraan kunnen worden gesteld.

2.5.
Geen geschilpunt is dat het pad en het daarboven hangende zonnescherm (verder: het zonnescherm), dat is verbonden aan het hoofdgebouw van de door Sint Maartenskliniek gevoerde kliniek (verder: de kliniek), opstallen zijn in de zin van artikel 6:174 BW en dat Sint Maartenskliniek daarvan de bezitter is. Op haar rust daarom de plicht ervoor te zorgen dat de toestand van het pad de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. Deze verplichting is in artikel 6:174 lid 1 BW verwoord als een risicoaansprakelijkheid. Deze aansprakelijkheid dient te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn ontwikkeld in HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010: BN6236, NJ 2012/155 (Wilnis), rov. 4.4.3 (vgl. HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:831, NJ 2014/368 (Reaal/Deventer)). Bij het antwoord op de vraag of het pad voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld, en dus niet gebrekkig is, komt het derhalve aan op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of deze, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn (Wilnis, rov. 4.4.4). Deze maatstaven komen overeen met de ‘kelderluikcriteria’ (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965: AB7079, NJ 1966/136 (Kelderluik), zie voorts HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:47, NJ 2013, 366 en HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283) die ook van belang zijn bij de beoordeling van de vraag of, zoals [verzoekster] stelt, door Sint Maartenskliniek vanwege, kort gezegd, gevaarzetting is gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

2.6.
In dit verband acht de rechtbank van belang dat niet betwist is dat het pad vrij toegankelijk was en kon worden gebruikt als een loopverbinding tussen een zebrapad over de aan het terrein van de kliniek grenzende weg en de hoofdingang van de kliniek. Dat, aldus Sint Maartenskliniek, de meeste bezoekers van de kliniek een andere route kozen en dat het pad niet als loopverbinding was bedoeld maar als “glazenwasserspaadje”, doet - wat daar ook van zij - niet aan af aan de eisen die aan een dergelijke loopverbinding kunnen worden gesteld. Daarbij acht de rechtbank van belang dat niet betwist is dat het pad betegeld was, dat het breed genoeg was om met twee personen naast elkaar te lopen en dat het direct verbonden was met het genoemde zebrapad en met looppaden waarvan vast staat dat deze in ieder geval als verbindingspaden - naar een ander gebouw van de kliniek en naar een noodingang - waren bedoeld. Onvoldoende weersproken is voorts dat het pad zich in uiterlijk, verlichting, breedte en overige inrichting niet wezenlijk van die andere looppaden onderscheidde. Gesteld noch gebleken is dat op andere wijze voor daar aanwezige voetgangers kenbaar was dat het pad in tegenstelling tot die andere paden niet als verbindingspad zou zijn bedoeld. Vast staat voorts dat het pad in ieder geval eerder, tijdelijk, als verbindingspad was bestemd en gebruikt, toen tijdens een verbouwing een binnen in de kliniek gelegen loopverbinding was afgesloten. Gesteld nog gebleken is dat er ten opzichte van die tijdelijke situatie iets aan het uiterlijk of de inrichting van het pad is veranderd, behalve dat Sint Maartenskliniek stelt dat toen de thans in geding zijnde zonneschermen waren opgeklapt. De rechtbank is van oordeel in deze omstandigheden aan het pad in grote lijnen dezelfde eisen kunnen worden gesteld die met het oog op voorkoming van gevaar voor personen aan andere verbindingspaden op het terrein van de kliniek kunnen worden gesteld.

2.7.
Vast staat voorts dat de zonneschermen ten tijde van het ongeval waren neergeklapt en wel zodanig dat de dwarsbalken, waarmee het uiteinde van de zonneschermen aan de muur verbonden waren (verder: de dwarsbalken) over de gehele breedte van het pad liepen, op een hoogte van, aan de muurzijde, circa 1,40 meter tot, aan de andere zijde, circa 1,60 meter. De rechtbank acht evident dat een dergelijk obstakel, op deze hoogte, boven een verbindingspad of een daaraan gelijk te stellen wandelpad op het terrein van een kliniek een voorzienbaar risico met zich brengt dat een gebruiker van het pad met zijn hoofd daar tegenaan loopt. In het algemeen hoeven voetgangers immers niet te verwachten dat zich daar een dergelijk obstakel bevindt. Dat de zonneschermen van een afstand te zien zijn brengt niet met zich dat deze in de onderhavige situatie geen, voor Sint Maartenskliniek voorzienbaar, gevaar vormden. Daarbij is van belang dat niet gemotiveerd betwist is dat van een afstand niet goed in te schatten is wat de hoogte van de zonneschermen en de dwarsbalken is en dus ook niet of deze zich rond - kort gezegd - gezichtshoogte bevinden, noch dat vanuit de looprichting van het pad de dwarsbalken minder goed waarneembaar zijn. Dat de dwarsbalken desalniettemin voor een oplettende voetganger, die zijn aandacht niet alleen op de grond richt zoals [verzoekster] stelt te hebben gedaan, goed waarneembaar zijn, betekent niet dat deze geen kenbaar gevaar op letsel vormen. Voorzienbaar is immers dat niet ieder die zich op een dergelijk verbindingspad op een openlijk toegankelijk terrein als dat van de kliniek bevindt steeds even oplettend is en daarbij voorts zijn aandacht steeds verlegt van de plaats waar hij zijn voeten zet naar de plaats van mogelijke obstakels op ooghoogte. Van Sint Maartenskliniek mag als verantwoordelijke voor het pad verwacht worden ook daar rekening mee te houden. Dat er mogelijk sprake is van eigen schuld aan de zijde van [verzoekster] is in verband met de in dit deelgeschil voorleggende vraag niet van belang. De vraag of sprake is van eigen schuld ligt in dit deelgeschil, zoals bij de mondelinge behandeling bevestigd, nadrukkelijk niet voor.

De rechtbank acht voorts evident dat het botsen tegen een – afhankelijk van de lengte van de betrokken persoon, ongeveer – op gezichtshoogte geplaatste dwarsbalk van een zonnescherm, mede in aanmerking genomen de kwetsbaarheid van het gezicht en het risico dat een dergelijke botsing tot een val leidt, een aanmerkelijk risico op letsel met zich brengt.

2.8.
Ten slotte acht de rechtbank onvoldoende weersproken dat het gevaar van de zonneschermen relatief eenvoudig te voorkomen was. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de vier in de nabijheid van het pad aanwezige zonneschermen in de tijdelijke situatie dat het pad tijdens de verbouwing door Sint Maartenskliniek als verbindingsroute was aangewezen ook zijn opgetrokken, waarmee het gevaar volledig was geweken. De enkele gestelde omstandigheid dat het optrekken van de zonneschermen in de desbetreffende ruimten tot overlast van zonlicht of warmte leidt, leidt niet tot het oordeel dat dit niet als een relatief eenvoudige en bruikbare oplossing kan worden gezien, temeer niet nu Sint Maartenskliniek in het geheel niet heeft onderbouwd wat zich in de desbetreffende ruimtes bevond, waaruit de gestelde overlast concreet bestond, hoe groot die overlast was en of die niet op een ander wijze te verhelpen was. Daarbij komt dat evenmin voldoende is gemotiveerd waarom – er vanuit gaande dat er, zoals Sint Maartenskliniek stelt, voldoende alternatieve looproutes zijn – het pad niet volledig kon worden afgesloten of vervangen door een visueel duidelijk van de andere wandelpaden te onderscheiden “glazenwasserspaadje”. De stelling dat afsluiting van het pad altijd weer zou leiden tot andere gevaarlijke situaties kan de rechtbank, zonder nader onderbouwing die niet is gegeven, niet volgen.

2.9.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het pad – met in achtneming van de in 2.5. weergeven criteria - niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en dat, nu het daaruit voortvloeiende gevaar zich heeft verwezenlijkt, Sint Maartenskliniek daarvoor aansprakelijk is. Naast de vraag of sprake is van eigen schuld maakt ook de omvang van het gestelde letsel en de daaruit voortvloeiende schade, die volgens Sint Maartenskliniek kleiner is dan gesteld, geen onderdeel uit van de in dit deelgeschil voorgelegde vragen. Nu de gevraagde verklaring voor recht gelet op het vorenstaande toewijsbaar is, kunnen de overige daartoe door [verzoekster] aangevoerde gronden verder onbesproken blijven.

Uit het vorenstaande volgt voorts dat anders dan Sint Maartenskliniek stelt voor de beoordeling van de aansprakelijkheidsvraag geen nadere bewijslevering nodig is zodat het op die stelling gebaseerde verweer dat niet wordt voldaan aan het in 1019z Rv neergelegde proportionaliteitcriterium reeds om die reden faalt.

Buitengerechtelijke incassokosten

2.10.
[verzoekster] vordert vergoeding van de gemaakte buitengerechtelijk incassokosten, waarvan zij na de genoemde vermindering van de vordering op dit punt stelt dat deze € 9.096,02 bedragen. Dit bedrag bestaat zo begrijpt de rechtbank de stellingen van [verzoekster] uit (38,6 -7,3 uur =) 31,3 uur, maal een uurtarief van € 235,00 = € 7.355,50 exclusief btw, € 8.900,16 inclusief BTW aan salaris en € 195,52 aan ‘verschotten’, hetgeen opgeteld een bedrag oplevert van € 9.095,68. Nu de aansprakelijkheid van Sint Maartenskliniek vast staat staat vast dat Sint Maartenskliniek op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW de buitengerechtelijke kosten van [verzoekster] aan haar moet vergoeden, voor zover die kosten redelijk zijn en de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te verkrijgen. Voor zover Sint Maartenskliniek in dit verband een beroep doet op eigen schuld aan de zijde van [verzoekster] had van haar verwacht mogen worden dat zij aan dit verweer concreet invulling had gegeven, hetgeen zij heeft nagelaten, zodat dit verder als onvoldoende onderbouwd buiten beschouwing wordt gelaten. Anders dan de eerder besproken betwisting van de aansprakelijkheid heeft Sint Maartenskliniek niet betwist dat de kosten zijn gemaakt, dat deze redelijk zijn en dat deze voor [verzoekster] noodzakelijk waren om schadevergoeding te krijgen, behalve dat Sint Maartenskliniek stelt dat een aantal kosten dubbel, te weten ook als kosten bij de behandeling van het verzoek als bedoeld in artikel 1019aa, is gedeclareerd. Van deze dubbeling is echter, zoals niet is weersproken, na de vermindering door [verzoekster] van haar vordering op de zitting geen sprake meer. Gelet hierop zal de rechtbank de gevorderde incassokosten tot een bedrag van € 9.095,68 toewijzen, vermeerderd met rente als gevorderd. Dat de hoogte van de door [verzoekster] als gevolg van het ongeval geleden schade betwist is en nog niet vast staat maakt dat niet anders, nu niet betwist is dat de incassokosten in een zodanig verband met het ongeval staan dat zij aan Sint Maartenskliniek, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van deze gebeurtenis kunnen worden toegerekend (vgl. HR 11 juli 2003, NJ 2005/50).

Begroting kosten deelgeschil,

2.11.
Uit het voorgaande volgt, anders dan Sint Maartenskliniek heeft betoogd, dat het verzoek niet volstrekt onnodig of onterecht is ingediend. De rechtbank zal op de voet van artikel 1019aa Rv overgaan tot de begroting van de kosten van [verzoekster] bij de behandeling van het verzoek. [verzoekster] heeft verzocht deze kosten te begroten op € 6.028,22 (20 uur tegen een uurtarief van € 235,00, vermeerderd met kantoorkosten en BTW), te vermeerderen met rente van af 14 dagen na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking.

2.12.
Tegen het toereikend gespecificeerde aantal uren en de hoogte van het tarief is geen concreet verweer gevoerd, zodat het totaal te begroten bedrag zoals gevorderd wordt vastgesteld op € 6.911,22 (€ 6.028,22 vermeerderd met € 883,00 aan griffierecht).

2.13.
Nu vaststaat dat Sint Maartenskliniek aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] als gevolg van het ongeval leidt zal Sint Maartenskliniek, zoals verzocht, tot betaling aan [verzoekster] van het aldus begrote bedrag, vermeerderd met rente, worden veroordeeld zoals gevorderd. Ook hierbij geldt dat aan een eigen schuld verweer, voor zover Sint Maartenskliniek dat heeft willen voeren, onvoldoende concrete invulling is gegeven zodat dit gepasseerd wordt. ECLI:NL:RBGEL:2018:2361