Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 021019 Val van een podium tijdens voorlichtingsavond van de gemeente. Geen onveilige situatie. De gemeente is niet aansprakelijk

RBMNE 021019 Val van een podium tijdens voorlichtingsavond van de gemeente. Geen onveilige situatie. De gemeente is niet aansprakelijk
- verzocht 22 uur x € 225,00 + 121%, begroot, niet toegewezen, 18 uur x € 225,00 + 21% = € 4.900,50

2
Het geschil en de beoordeling

2.1.
[verzoeker] is op 9 juli 2018 tijdens een voorlichtingsavond die was georganiseerd door de gemeente, van een podium gevallen. Hij heeft daarbij zijn linker heup gebroken. [verzoeker] was op die datum 88 jaar oud. Volgens [verzoeker] is de gemeente aansprakelijk voor deze val. Daarom verzoekt hij in dit deelgeschil een verklaring voor recht op dat punt.

2.2.
De omstandigheden waren als volgt. De gemeente hield een inloopavond voor buurtbewoners over de herontwikkeling van het [.] . De voorlichtingsavond was georganiseerd in de aula/kantine (hierna: de aula) van het [naam school] . Op het podium van de aula stonden twee tafels met informatiemateriaal. Bij de tafels waren medewerkers van de gemeente aanwezig om informatie te geven en vragen te beantwoorden. In de loop van de avond hebben in totaal 40 tot 50 bezoekers de avond bezocht en er stonden ongeveer 10 bezoekers tegelijk bij de tafels. De afstand van de tafels tot de rand van het podium was ongeveer 3 meter. Het podium was bereikbaar met een trapje aan de zijkant van het podium. De vloerbedekking op het podium en het 40 cm lager gelegen gedeelte van de aula hadden dezelfde kleur en waren gemaakt van hetzelfde materiaal. De voorkant van het podium was afgewerkt met een brede grijskleurige metalen band. Nadat [verzoeker] informatie van de Gemeente had ontvangen is hij, pratend met een medebuurtbewoner, van de informatietafels weggelopen. Hij heeft niet opgemerkt dat hij de rand van het podium had bereikt en hij is er vanaf gevallen. De school heeft naderhand langs de rand van het podium een zwart/gele markering aangebracht.

2.3.
Volgens [verzoeker] was het verschil in hoogte tussen het podium en de lager gelegen vloer niet te zien, omdat de vloeren dezelfde kleur hadden. De gemeente had zich volgens hem bij de organisatie van de voorlichtingsavond moeten realiseren dat dit voor de bezoekers een gevaar voor vallen met zich bracht. Hij is van mening dat de gemeente dit gevaar had moeten voorkomen door tijdens de inloopavond een markering aan te brengen langs de rand van het podium of door de informatietafels niet op het podium, maar in de zaal te zetten.

2.4.
Volgens de gemeente was de situatie op het podium niet gevaarlijk. Daarom was er geen reden om extra veiligheidsmaatregelen te nemen.

2.5.
Het enkele feit dat er een ongeluk is gebeurd is op zichzelf onvoldoende om te kunnen oordelen dat er onrechtmatig is gehandeld. Dat in een bepaalde situatie een ongeval kán gebeuren betekent nog niet dat het in het leven roepen of het in stand laten van die situatie in strijd is met de maatschappelijke onzorgvuldigheid als bedoeld in artikel 6:162 BW. De vraag is of de situatie zo gevaarlijk was dat er maatregelen genomen hadden moeten worden om dit gevaar te voorkomen. Of dit het geval is geweest, moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Factoren die daarbij een rol kunnen spelen zijn geformuleerd in het Kelderluikarrest van de Hoge Raad van 5 november 1965 (ECLI:NL:HR:1965:AB7079): hoe waarschijnlijk is het dat iemand de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid niet in acht neemt, hoe groot is de kans dat uit deze niet-inachtneming een ongeval ontstaat, en wat is dan naar verwachting de ernst van de gevolgen van een dergelijk ongeval en hoe bezwaarlijk is het om gepaste veiligheidsmaatregelen te treffen.

2.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de situatie op het podium niet zo gevaarlijk was dat de gemeente veiligheidsmaatregelen had moeten nemen om een ongeval te voorkomen. Daarbij is van belang dat bezoekers het podium bereiken via het trapje. De gemeente mocht er daarom vanuit gaan dat de gemiddeld oplettende bezoeker zich er van bewust is dat hij zich na het trapje bevindt op een gedeelte dat hoger ligt dan de zaal en dat hij het podium ook weer via het trapje zal verlaten. [verzoeker] heeft ook verklaard dat hij via het trapje op het podium terecht is gekomen. Juist het feit dat de bezoekers eerst het podium zijn ópgestapt en zich er dus van bewustzijn dat zij ook weer van de verhoging moeten áfstappen, maakt deze situatie anders dan de door [verzoeker] genoemde jurisprudentie, waarbij een (laag) opstapje in een situatie die eigenlijk gelijkvloers is, onvoldoende zichtbaar is. Verder was de bovenkant van de grijze metalen band waarmee het podium aan de voorkant was afgesloten vanaf het podium te zien. Dit was weliswaar een smal randje, maar het was niet zo dat er helemaal geen markering was langs de rand van het podium. [verzoeker] heeft niet tegengesproken dat dit randje te zien was en hij heeft het ook gezien. Ook de afstand van drie meter vanaf de tafels tot de rand van het podium was voldoende veilig. De gemeente mocht er vanuit gaan dat een gemiddeld oplettende bezoeker niet het gevaar liep om van het podium te vallen. [verzoeker] zoekt de oorzaak van zijn val in het feit dat hij de informatie die hij van de gemeente had verkregen moest verwerken, zodat hij daar zijn aandacht bij had, waardoor hij er niet bij nadacht dat hij naar de rand van het podium liep. Dat is een begrijpelijke verklaring voor het feit dat hij op dat moment minder oplettend was dan in de gegeven situatie nodig was, maar dat valt de gemeente niet te verwijten.

2.7.
Dat de school na het ongeval de zwart/gele markering heeft aangebracht om een ongeval in de toekomst te voorkomen, betekent niet dat de bestaande situatie zo onveilig was dat deze onrechtmatig was. Ook het feit dat achteraf bezien het ongeval niet had kunnen gebeuren als de tafels in de zaal waren gezet, maakt niet dat de beslissing van de gemeente om het podium te gebruiken voor de voorlichtingsavond onrechtmatig is.

2.8.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat [verzoeker] ongelukkig is gevallen en dat deze val heel nare gevolgen voor hem heeft. Voor de vraag of hij de schade die hij door deze ongelukkige val heeft geleden kan verhalen op de gemeente, is echter nodig dat de gemeente aansprakelijk is voor deze val. Zoals hiervoor is geconcludeerd is aan de vereisten voor deze aansprakelijkheid niet voldaan. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.

2.9.
De rechter moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten, ook als een verzoek niet wordt toegewezen. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechter bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

2.10.
De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoeker] 22 uur, tegen een tarief van € 225,00 per uur exclusief btw. De gemeente vindt het aantal uren dat aan de zaak is besteed onredelijk. Volgens de gemeente staan de gevorderde kosten van het deelgeschil niet in verhouding tot de te verwachten schade.

2.11.
De zaak is niet omvangrijk en ook niet complex: het is een beperkt en overzichtelijk deelgeschil. Het aantal uren dat is besteed past daar niet bij. De kantonrechter zal het aantal uren enigszins matigen tot 18 uur en de kosten begroten op € 4.900,50. Dit bedrag is inclusief 21% btw. Daar moet het griffierecht van € 81,00 dat [verzoeker] aan de rechtbank heeft moeten betalen nog bij opgeteld worden. Omdat de aansprakelijkheid niet is komen vast te staan, zal de kantonrechter de kosten alleen begroten en de gemeente niet veroordelen om dit te betalen. ECLI:NL:RBMNE:2019:4973