Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 220813 supermarkt niet aansprakelijk voor val over afwasmiddel; aanwezigheid schoonmakende wn-er is voldoende waarschuwing

Rb Amsterdam 220813 supermarkt niet aansprakelijk voor val over afwasmiddel; aanwezigheid schoonmakende wn-er is voldoende waarschuwing;
- kosten gevorderd € 5.687,25 (24:12 uur); begroot obv 14 uur, totaal € 3.125,00

2. De relevante feiten

2.1. Op 5 november 2011 is [Verzoeker] tijdens een bezoek aan de supermarkt. Plus aan de Oosterengweg 70 in Hilversum uitgegleden over vloeibaar afwasmiddel dat op de vloer van de supermarkt lag.

2.2. Diezelfde dag is [Verzoeker] op de eerste hulp van het Tergooi ziekenhuis in Hilversum onderzocht. Op de röntgenfoto is toen een zogenaamde subcapitale humerusfractuur gezien.

2.3.[Hoofdcaissière Plus], heeft een schriftelijke verklaring afgelegd, welke verklaring aan (de advocaat van) [Verzoeker] is toegestuurd. In die verklaring staat – voor zover thans van belang – het volgende:
“(…)
Deze meneer in kwestie komt regelmatig 's ochtends bij ons in de winkel, om (...) koffie te halen. Deze meneer pakt zijn koffie en loopt dan gelijk naar builen (...). Op de desbetreffende morgen (...) was deze meneer weer bij ons in de winkel om koffie te halen, hij was tussen 08:00u. en 10:00u. bij ons in de winkel. Op het moment dat deze meneer de klantenservice wilde naderen was ik daar de vloer aan het schoonmaken, omdat een klant (vloeibaar) afwasmiddel had laten vallen waardoor het een klein beetje heeft gelekt. Ik ben onmiddellijk begonnen met schoonmaken, maar terwijl ik het aan het schoonmaken was wilde deze meneer in kwestie er langs. Meneer kon er niet langs omdat een klant met een winkelwagen voor mij aan de kant was gegaan en voor hem de weg blokkeerde daarom liep hij haastig langs mij en viel op das moment doordat ik nog niet klaar was met schoonmaken.
Ik heb overigens de natte/vette grond bedekt met een opvallen gekleurd (namelijk: kanariegeel) doekje. Deze meneer liep over mijn doekje en is vervolgens uitgegleden. Op hei moment dat hij viel heb ik hem meteen overeind geholpen en hulp ingeschakeld van mijn bedrijfsleider (...). Wij hebben hem gevraagd hoe het ging, waarop hij aangaf dat het allemaal wel ging en dat het meer de schrik was. Wij hebben hem aangeboden om even samen langs de spoedeisende hulp te rijden, maar dat wilde meneer niet. (...)"

2.4. [Eigenaar Plus] is eigenaar van de eenmanszaak Plus. Delta Lloyd is de aansprakelijkheidsverzekeraar van Plus.

3. Het deelgeschil

3.1. [Verzoeker] verzoekt de rechtbank te beslissen – na wijziging van zijn verzoek – dat Plus aansprakelijk is voor de gevolgen van hel ongeval dat verzoeker op 5 november 2011 is overkomen en dat Delta Lloyd op grond van artikel 7:954 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden is de schade rechtstreeks aan [Verzoeker] te betalen. Voorts verzoekt [Verzoeker] de rechtbank zijn kosten te begroten op een bedrag van € 5.612.25, te vermeerderen met € 75,00 aan griffierecht.
3.2. [Verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat ten tijde van het ongeval van 5 november 2011 sprake was van een gevaarzettende situatie. Getoetst aan de zogenaamde kelderluikcriteria acht [Verzoeker] de gevaarzetting onrechtmatig.

3.3. Plus en Delta Lloyd voeren verweer tegen het verzoek van [Verzoeker]. Plus betwist aansprakelijk te zijn voor de schade die [Verzoeker] stelt te hebben geleden. Volgens Plus en Delta Lloyd heeft [Verzoeker] niet aangetoond dat van een gevaarlijke situatie sprake was waarbij Plus meer risico zou hebben genomen dan redelijkerwijs verantwoord was. Plus en Delta Lloyd onderbouwen hun betwisting onder meer met de verklaring van mevrouw [Hoofdcaissière Plus] (zie hiervoor rechtsoverweging 2.3), waaruit blijkt dat deze op het moment van het ongeval bezig was met schoonmaken, waardoor het voor [Verzoeker] kenbaar moet zijn geweest dat de vloer glad kon zijn.

4. De beoordeling

Leent het verzoek zich voor behandeling in een deelgeschilprocedure?
4.1. Een deelgeschil is een geschil tussen partijen waarbij een persoon een ander aansprakelijk houdt voor de schade die hij of zij lijdt door dood of letsel, omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kanbijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w lid 1 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv)). De rechter dient de investering in tijd, geld en moeite af te wegen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.

4.2. De vraag of sprake is van aansprakelijkheid kan in beginsel in een deelgeschil aan de rechter worden voorgelegd. Plus en Delta Lloyd hebben aangevoerd dat, voor zover nadere bewijslevering aan de orde zou zijn, de vordering in het deelgeschil moet worden afgewezen, omdat er in dat geval, gezien het beperkte financiële belang, te veel tijd en kosten gemoeid zouden zijn met bijvoorbeeld het (doen) horen van getuigen. Nu [Verzoeker] te kennen heeft gegeven geen (nader) bewijs te willen leveren van zijn stellingen en in elk geval geen heil te zien in het horen van getuigen, valt het bezwaar van Plus en Delta Lloyd weg. Namens Plus en Delta Lloyd is voorts verklaard dat indien aansprakelijkheid van Plus in deze procedure zou komen vast te staan, zij bereid zijn met [Verzoeker] in onderhandeling te treden over de schade. Aldus is de rechtbank is van oordeel dat het onderhavige verzoekzich leent voorbehandeling in een deelgeschilprocedure.

Is sprake van aansprakelijkheid?
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat [Verzoeker] in de winkel van Plus is uitgegleden over een plas met vloeibaar afwasmiddel, noch dat hij als gevolg daarvan schade heeft geleden. De vraag ligt voor of sprake was van een gevaarzettende situatie waarvoor Plus aansprakelijk is te houden. Partijen verschillen van mening over de toedracht van de val van [Verzoeker]. [Verzoeker] stelt dat er ten tijde van zijn val niemand in het gangpad was en dat het voor hem op geen enkele wijze kenbaar was dat de vloer glad was. Plus en Delta Lloyd stellen dat een medewerkster van Plus, mevrouw [Hoofdcaissière Plus], ten tijde van het ongeval bezig was het afwasmiddel op de vloer op te ruimen. Mevrouw [Hoofdcaissière Plus] had bovendien een geel schoonmaakdoekje ter plaatse op de vloer gelegd. [Verzoeker] is dicht langs mevrouw [Hoofdcaissière Plus] gelopen en is toen uitgegleden. De aanwezigheid van een schoonmakend personeelslid en de plaatsing van het gele doekje maken dat van een gevaarlijke situatie geen sprake was, aldus nog steeds Plus en Delta Lloyd.

4.4. De rechtbank constateert dat de door [Verzoeker] gestelde toedracht van de val thans niet in rechte kan worden vastgesteld. Tegenover de (niet nader onderbouwde) stelling van [Verzoeker] dat er geen enkele indicatie was dat de vloer in de supermarkt op de betreffende plek glad was, staat immers de in detail omschreven gemotiveerde betwisting van Plus en Delta Lloyd, in de vorm van de verklaring van mevrouw [Hoofdcaissière Plus]. Anders dan [Verzoeker] meent, rust de bewijslast van de (afwezigheid van) door Plus genomen maatregelen op [Verzoeker]. De stelling van Plus, inhoudende dat mevrouw [Hoofdcaissière Plus] ten tijde van het ongeval bezig was met schoonmaken van de vloer, is immers ingenomen in het kader van haar betwisting van de stelling van [Verzoeker] dat geen veiligheidsmaatregelen zijn genomen. Het is dan ook aan [Verzoeker], die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door hem ingenomen stelling dat Plus onvoldoende maatregelen heeft genomen teneinde de gevaarzettende situatie te voorkomen, om deze stelling ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv te bewijzen. Nu [Verzoeker] geen daartoe strekkend aanbod heeft gedaan en zelfs expliciet te kennen heeft gegeven niet voornemens te zijn (nader) bewijs te leveren, zal de rechtbank het verzoek van [Verzoeker] om te beslissen dat Plus aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval afwijzen. De rechtbank volgt [Verzoeker] immers evenmin in zijn (subsidiaire) stelling dat ook indien mevrouw [Hoofdcaissière Plus] bezig was met schoonmaken, Plus onvoldoende maatregelen heeft genomen. De aanwezigheid van een schoonmakende werkneemster is naar het oordeel van de rechtbank voldoende waarschuwing dat voorzichtigheid geboden was.

4.5. Nu aansprakelijkheid van Plus niet is komen vast te staan, is de grondslag aan het verzoek van [Verzoeker] jegens Delta Lloyd eveneens komen te ontvallen. Voor de directe actie ex artikel 7:954 BW is immers vereist dat de verzekerde van Delta Lloyd aansprakelijk is voor de te vergoeden schade.

Kosten
4.6. [Verzoeker] verzoekt om begroting van de niet het deelgeschil gemoeide kosten op een bedrag van in totaal € 5.687,25.
Plus en Delta Lloyd maken bezwaar tegen het aantal in rekening gebrachte uren. Volgens hen dient het onderzoek dat kennelijk is gedaan naar de bevoegdheid van de rechtbank niet voor hun rekening te komen. Bovendien is het aantal uren dat na indiening van het verzoekschrift nog aan de zaak is besteed, volgens Plus en Delta Lloyd bovenmatig.

4.7. De rechtbank overweegt als volgt. Met Plus en Delta Lloyd is de rechtbank van oordeel dat hel aantal uren dat aan de zaak is besteed (in totaal vierentwintig uur en twaalf minuten) bovenmatig is. Het enkele feit dat het gehanteerde uurtarief niet hoog is, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat dat kan worden gecompenseerd in het aantal in rekening gebrachte uren. Gezien de geringe complexiteit van de zaak, acht de rechtbank een totaal aantal uren van veertien redelijk, waarbij zij zal uitgaan van zeven uren tegen het gehanteerde uurtarief van vóór 1 januari 2013(€ 159,00) en zeven uren tegen het gehanteerde uurtarief van na 1 januari 2013 (€ 195,00). Aldus begroot de rechtbank de
kosten op (afgerond) € 3.125,00, inclusief kantoorkosten en btw. De door [Verzoeker] verzochte veroordeling van Plus en Delta Lloyd in de kosten zal worden afgewezen, nu de aansprakelijkheid van Plus niet is komen vast te staan.

4.8. De overige stellingen behoeven geen nadere bespreking. PIV-site