Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 011222 Verzoek voorlopig getuigenverhoor terzake van misbruik bij Stage Entertainment toegewezen

RBAMS 011222 Verzoek voorlopig getuigenverhoor terzake van misbruik bij Stage Entertainment toegewezen

2
De feiten

2.1.
Verzoeker is (musical- en film) acteur en zanger. Van 5 oktober 2007 tot 23 juli 2017 had verzoeker een rol in de musicalversie van de film [film/musical] . De musical werd geproduceerd door Stage Entertainment.

2.2.
Verweerster was omstreeks 2007 bij Stage Entertainment werkzaam ten behoeve van de musical [film/musical] .

2.3.
Op 14 april 2022 heeft [naam] (hierna: [naam] ), op haar juicekanaal een vlog geplaatst over verzoeker. [naam] vertelt in deze vlog dat zij (onder meer) een bericht heeft ontvangen van een dame die stelt dat zij in 2007/2008 met verzoeker samenwerkte tijdens de uitvoering van de musical [film/musical] en toen meerdere malen en op verschillende plekken seks met hem en anderen heeft gehad. Daarop heeft Stage Entertainment aangekondigd onderzoek in te stellen.

2.4.
Verweerster heeft op 27 mei 2022 bij de politie aangifte gedaan tegen verzoeker van verkrachting.

2.5.
Op 14 juni 2022 is een artikel van journalist [journalist] (hierna: [journalist] ) verschenen in het dagblad Telegraaf waarin hij meldt dat bij de politie aangifte is gedaan van verkrachting tegen verzoeker. Deze informatie kreeg [journalist] van verweerster.

2.6.
Zowel verzoeker als verweerster zijn gehoord door het onderzoeksbureau De Vertrouwenspersoon, dat is ingeschakeld door Stage Entertainment.

2.7.
Op 30 juni 2022 heeft verzoeker een interview gegeven aan RTL Boulevard waarin hij heeft gereageerd op de hiervoor onder 2.3. en 2.5. weergegeven berichtgeving.

2.8.
Verzoeker heeft op 13 juli 2022 bij de politie aangifte gedaan tegen verweerster van het doen van een valse aangifte, van smaad en/of laster.

2.9.
Op 16 november 2022 heeft een zedenrechercheur van de politie-eenheid Oost Nederland aan de advocaat van verzoeker – voor zover relevant – het volgende bericht:

Er komt geen sepotbeslissing aangezien uw cliënt in het onderzoek niet als verdachte aangehouden en verhoord is. De officier heeft het onderzoek vroegtijdig beëindigd wegens onvoldoende ondersteunend bewijs om uw cliënt als verdachte aan te merken en vervolgens buiten heterdaad te laten aanhouden voor verhoor. ( ... )

3
Het verzoek en het verweer

3.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen waarin in ieder geval verzoeker en verweerster als getuigen zullen worden gehoord.

3.2.
Met het verzoek wil verzoeker duidelijkheid verkrijgen over:
(i) de gebeurtenissen vijftien jaar geleden tussen verzoeker en verweerster ten tijde van hun samenwerking bij de musical [film/musical] ;
(ii) de beschuldigingen van verweerster;
(iii) de feiten en omstandigheden aangaande de aangifte van verweerster;
(iv) de gebeurtenissen rondom de publicatie van [journalist] en andere media.

Verzoeker overweegt een procedure tegen verweerster aanhangig te maken, waarin hij schadevergoeding zal vorderen.

3.3.
Verzoeker heeft hiertoe aangevoerd dat verweerster jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld (artikel 6:162 BW). Verzoeker wordt door de aangifte en de publicatie van [journalist] geraakt in zijn eer en goede naam. Ook heeft de publicatie negatieve financiële consequenties voor hem gehad. Boekingen zijn afgezegd en nieuwe boekingen blijven uit.

3.4.
Verweerster verzet zich tegen inwilliging van het verzoek. Bij de mondelinge behandeling heeft haar advocaat namens haar aangevoerd dat verzoeker het verzoek gebruikt voor een strafprocedure in plaats van de civielrechtelijke, dat het verzoek misbruik van procesrecht oplevert en dat verzoeker onvoldoende belang heeft bij zijn verzoek. Verder is aangevoerd dat het verzoek moet worden afgewezen vanwege een zwaarwichtig bezwaar, omdat een voorlopig getuigenverhoor tot een daadwerkelijke verstoring kan leiden van het strafrechtelijke onderzoek naar aanleiding van haar aangifte.

In reactie op de mediaberichten heeft verweerster meegedeeld dat zij op 16 november 2022 door de zedenrecherche in kennis is gesteld van de beslissing om niet tot verdere vervolging over te gaan, maar dat daarover (nog) geen schriftelijk bericht aan haar is verstrekt. Zij beraadt zich nog op eventuele vervolgstappen ten aanzien van de beslissing van de zedenpolitie/officier van Justitie. Onder die omstandigheden en hangende een mogelijke artikel 12 Sv-procedure doet volgens verweerster de mogelijkheid van verstoring van het strafrechtelijk onderzoek zich nog altijd voor, zodat het verweer op dat punt wordt gehandhaafd.

3.5.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover relevant, hierna nader ingegaan.

4
De beoordeling

toetsingskader

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen ingevolge artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als hoofdregel geldt dat de rechter een getuigenverhoor beveelt zo vaak een der partijen dit verzoekt, de door haar te bewijzen aangeboden feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en deze feiten tot de beslissing van de zaak kunnen leiden. Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan, als het overigens aan de eisen voor toewijzing voldoet, evenwel worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten. Verder kan het verzoek worden afgewezen wanneer het strijdig is met de eisen van een goede procesorde, dan wel wanneer toewijzing van het verzoek moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Ook is de in artikel 3:303 BW neergelegde regel, dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt, op het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor van toepassing.

4.2.
Een voorlopig getuigenverhoor is uitsluitend toelaatbaar met het oog op een geding voor de burgerlijke rechter. Als dat verhoor wordt verzocht om feiten te doen ophelderen of vaststellen ten behoeve van een procedure bij een andere rechter, is het dus niet toewijsbaar.

4.3.
De enkele omstandigheid dat in het voorlopig getuigenverhoor dezelfde vragen aan de orde (kunnen) komen of dezelfde feiten (kunnen) worden onderzocht als in een procedure bij een andere rechter, kan geen grond voor afwijzing van het verzoek zijn. Een beperking in verband met een procedure voor een andere rechter kan echter wel gerechtvaardigd zijn als aannemelijk is dat de omstandigheid dat in het voorlopig getuigenverhoor dezelfde vragen aan de orde (kunnen) komen of dezelfde feiten (kunnen) worden onderzocht als in een procedure bij een andere rechter, zal leiden tot een daadwerkelijke verstoring van het onderzoek dat plaatsvindt bij die andere rechter. Het belang dat die verstoring achterwege blijft, kan onder omstandigheden zo zwaarwegend zijn dat het belang van de verzoeker bij het desbetreffende voorlopige getuigenverhoor daarvoor moet wijken, zolang dat zwaarwegende belang dat vergt. In dat geval bestaat een zwaarwichtig bezwaar en dient het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor om die reden te worden afgewezen. Een en ander vergt een afweging van de betrokken belangen.

4.4.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.

voldaan aan de wettelijke eisen?

4.5.
Het verzoek voldoet aan de wettelijke vereisten van artikel 187 Rv. Hierover bestaat tussen partijen ook geen discussie.

zijn er afwijzingsgronden?

4.6.
Het beroep van verweerster op de afwijzingsgronden ‘misbruik van bevoegdheid’, ‘zwaarwichtig bezwaar’ en ‘onvoldoende belang’ slaagt niet. De rechtbank licht dit als volgt toe.

4.7.
Verzoeker heeft voldoende gemotiveerd uiteengezet dat hij overweegt een civiele procedure aanhangig te maken jegens verweerster en dat hij in verband daarmee verzoekt om een voorlopig getuigenverhoor. De rechtbank volgt verweerster dan ook niet in haar standpunt dat het verzoeker alleen te doen is om (ontlastend) bewijs voor een strafzaak. Verder valt niet langer in te zien dat thans een daadwerkelijke verstoring van een strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van haar aangifte kan optreden, nu dit onderzoek vroegtijdig is beëindigd wegens onvoldoende bewijs. Of verweerster een klacht zal indienen op de voet van artikel 12 Wetboek van Strafvordering (Sv) en of die mogelijke klacht zal (kunnen) leiden tot een beslissing dat het Openbaar Ministerie tot vervolging moet overgaan, is op dit moment allemaal erg onzeker. Het belang van verweerster om voor dat geval nu alvast uit te sluiten dat een verstoring van een eventueel strafrechtelijk onderzoek zou kunnen plaatsvinden weegt niet dusdanig zwaar dat het belang van verzoeker bij het voorlopige getuigenverhoor daarvoor moet wijken.

4.10.
Nu het strafrechtelijk onderzoek vroegtijdig is beëindigd en er geen zicht is op hervatting daarvan, kan niet langer worden gezegd dat een voorlopig getuigenverhoor prematuur is. Verweerster heeft verder de vrees uitgesproken dat zij opnieuw slachtoffer wordt als zij (ook) in een openbaar civiel getuigenverhoor wordt verhoord (zgn. secundaire victimisatie). Voor zover secundaire victimisatie nog aan de orde is, nu het aantal ondervragingen van verweerster door het vroegtijdig beëindigen van het strafrechtelijk onderzoek reeds is beperkt, overweegt de rechtbank dat verweerster kan verzoeken dat het voorlopig getuigenverhoor plaatsvindt achter gesloten deuren (artikel 27 Rv). Daarmee kan tevens tegemoet worden gekomen aan haar belang om zo min mogelijk mediabelangstelling te genereren.

4.11.
De stellingen van verweerster dat verzoeker zich al heeft kunnen verweren in de media en geen poging heeft ondernomen om de publicatie van [journalist] te voorkomen, wat daar ook van zij, kunnen niet afdoen aan het doel dat verzoeker hier (ook) stelt te hebben: het verkrijgen van bewijs en opheldering over bepaalde feiten in verband met een eventueel te beginnen bodemprocedure. Dat doel is legitiem (zie hiervoor in 4.1.).

4.12.
Verzoeker heeft naar aanleiding van de stelling van verweerster dat zij niet de enige is die een melding over het gedrag van verzoeker heeft gedaan, toegelicht dat na de publicatie van [journalist] zijn werkzaamheden grotendeels stil zijn komen te liggen en dat hij daardoor schade lijdt. Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat verzoeker door de gestelde handelwijze van verweerster schade heeft geleden.

4.13.
Of verweerster zich kan beroepen op een verschoningsrecht, zoals zij ten slotte heeft aangevoerd, zal per vraag moeten worden beoordeeld door de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden. Overigens ziet het verzoek niet alleen op een voorlopig getuigenverhoor van verweerster maar ook van verzoeker zelf. Weliswaar kan een verklaring van een verzoeker op zichzelf geen bewijs in zijn voordeel opleveren, maar die verklaring kan wel onvolledig bewijs ondersteunen (artikel 164 lid 1 Rv).

Slotsom

4.14.
Nu het verzoek op de wet is gegrond en zich geen afwijzingsgrond voordoet, zal het verzoek worden toegewezen. ECLI:NL:RBAMS:2022:7080