Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 030414 niet bewezen dat sprake is van een onterechte beschuldiging wegens seksuele intimidatie

Hof Arnhem-Leeuwarden 030414 niet bewezen dat sprake is van een onterechte beschuldiging wegens seksuele intimidatie

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 4 juni 2013 hier over.(helaas niet op rechtspraak.nl, red. LM) 

1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
[appellant], die bij voormeld arrest tot bewijs is toegelaten van zijn stelling dat [geïntimeerde] hem ten onrechte heeft beschuldigd van seksuele intimidatie tijdens een taxirit, heeft zes getuigen voorgebracht, waarna in contra-enquête drie getuigen zijn gehoord.

1.2
[appellant] heeft daarna een memorie na enquête genomen, waarop [geïntimeerde] bij antwoordmemorie heeft gereageerd.

1.3
Vervolgens heeft [appellant] de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2 De verdere beoordeling
2.1
[appellant] heeft, naast zichzelf, als getuigen laten horen: zijn wederpartij [geïntimeerde], haar vriend [C], zijn vader [de vader], zijn vriend [A] en zijn buurman [B].
De verklaring van [appellant] als partijgetuige omtrent door hem te bewijzen feiten kan geen bewijs in zijn voordeel opleveren, tenzij zijn verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. De beperking van de bewijskracht van de verklaring van de partijgetuige geldt niet als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig maken (ECLI:NL:HR:1995:ZC1688). Zulke aanvullende bewijzen zijn er evenwel niet.
Zoals het hof al in het tussenarrest onder 3.1.2 had vastgesteld, waren er op het moment dat het incident zou hebben plaatsgevonden geen anderen in de taxi aanwezig dan [appellant] en [geïntimeerde]. De andere, aan de zijde van [appellant] gehoorde, getuigen hebben dan ook niet uit eigen wetenschap kunnen verklaren over het gebeurde. [de vader], [A] en [B] hebben verklaard niet te geloven dat [appellant] zou hebben gedaan waarvan hij naar zijn zeggen beschuldigd werd (waarbij [A] kennelijk een ander verhaal heeft gehoord dan beide anderen). Hun verklaring bevat echter geen aanknopingspunten voor het door [appellant] te leveren bewijs.
[geïntimeerde] is, gehoord als getuige, bij haar beschuldiging gebleven. Haar verklaring is op de raadsheer-commissaris authentiek en betrouwbaar overgekomen. Getuige [C] heeft vervolgens verklaard dat [geïntimeerde] hem op de middag van het bewuste incident overstuur heeft gebeld en haar verhaal heeft verteld, waarna zij op zijn advies met de taxicentrale contact heeft opgenomen. Het hof constateert dat het verhaal dat [C] van [geïntimeerde] heeft gehoord, overeenstemt met wat [geïntimeerde] zelf heeft verklaard. Geen van deze twee verklaringen bevat een snipper bewijs voor de stelling van [appellant] dat hij ten onrechte beschuldigd is van seksuele intimidatie.
2.2
Bij memorie na enquête heeft [appellant] nog een schriftelijke verklaring overgelegd van ene [E], die volgens zijn verklaring tot 1 maart 2012 als administrateur bij [de taxicentrale] heeft gewerkt. In deze verklaring stelt [E] dat uit de automatische ritgegevens van de bewuste dag blijkt, dat [appellant] slechts 3 minuten alleen met [geïntimeerde] in de taxi is geweest.
Het hof is van oordeel dat, wat overigens ook zij van de waarde van deze verklaring nu [E] niet als getuige is gehoord en het hof noch [geïntimeerde] hem nadere vragen hebben kunnen stellen, deze verklaring geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [geïntimeerde]. De verklaring levert geen aanvullend bewijs op voor wat [appellant] moest bewijzen.
2.3
[appellant] is derhalve niet geslaagd in het hem opgedragen bewijs. Volledigheidshalve voegt het hof daaraan toe dat ook de in contra-enquête afgelegde verklaringen (van [de taxicentrale], [1] en [2]) geen aanvullend bewijs opleveren voor de juistheid van de verklaring van [appellant]. [appellant] heeft nog aangevoerd dat het niet mogelijk was dat hij via een spiegel in de taxi oogcontact zocht met [geïntimeerde]. Voor zover hij hiermee de geloofwaardigheid van de verklaring van [geïntimeerde] heeft willen aantasten, is zijn bewering weersproken door [de taxicentrale] en [2], die allebei hebben verklaard dat zij in het bewuste taxibusje de proef op de som hebben genomen en hebben geconstateerd dat het wel degelijk mogelijk is via de achteruitkijkspiegel oogcontact te hebben met een passagier die meteen achter de chauffeur aan het gangpad zit.
Dat [2] volgens de schriftelijke verklaring van [E] "een persoonlijke vete" had met [appellant] doet aan het voorgaande niet af.
2.4
De slotsom is dat het vonnis, waarvan beroep, bekrachtigd moet worden onder verbetering van gronden. ECLI:NL:GHARL:2014:1797