Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 040522 vrouw handelt niet onrechtmatig door man te beschuldigen van verkrachting en seksueel misbruik van haar en/of hun dochters

RBAMS 040522 vrouw handelt niet onrechtmatig door man te beschuldigen van verkrachting en seksueel misbruik van haar en/of hun dochters

2
De feiten
2.1.

[eiser] en [gedaagde] zijn van 21 april 1998 tot 23 maart 2017 gehuwd geweest en hebben samen twee dochters, geboren in 1999 en 2000. In de zomer van 2014 heeft [gedaagde] aan [eiser] kenbaar gemaakt dat zij wenste te scheiden. Partijen hebben nadien nog enige tijd samen in de echtelijke woning verbleven. Eind 2015 zijn partijen feitelijk uit elkaar gegaan; het uitsluitende gebruik van de echtelijke woning is eind 2016 aan [gedaagde] toegewezen.

2.2.
Omstreeks 4 september 2015 heeft [gedaagde] bij de politie melding gemaakt van verkrachting door [eiser] , die op 3 september 2015 zou hebben plaatsgevonden in de echtelijke woning. Zij is door de politie verwezen naar de zedenpolitie. [gedaagde] heeft geen aangifte van verkrachting gedaan.

2.3.
In verband met het vervolgens hoog oplopende echtscheidingsconflict tussen partijen is een aantal hulpverlenende instanties ingeschakeld, waaronder de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: De Raad) en Jeugdzorg. [gedaagde] heeft onder meer ten overstaan van de Raad en Jeugdzorg verklaard dat zij door [eiser] is verkracht. Zij heeft deze beschuldiging ook ten overstaan van haar familie en – via haar advocaat – in processtukken geuit.

2.4.
[eiser] heeft heimelijk een opname gemaakt van een gesprek van hemzelf met [gedaagde] in een auto op 24 september 2015. De door hem overgelegde transcriptie van dit gesprek luidt – voor zover van belang – als volgt:

Stem 2 [ [gedaagde] , rb] “ (…) Ik vond het een ramp hoe jij mij behandelde.”
Stem 1 [ [eiser] , rb]: “Ja. Maar het was geen verkrachting.”
Stem 2: “Toen je weg ging.”
Stem 1: “Ik heb je niet verkracht, A [naam vrouw].”
Stem 2: “Toen je weg ging, ja. Ben je heel kil naar boven gegaan.”
Stem 1: “Ik ging heel kil naar boven.”
Stem 2: “En je hebt gezegd: “Dat verdien je. Je bent ook zo los. Dat verdien je. Ga maar.. Leer maar van je boete,” of zo iets zei je.”
Stem 1: “Nou..”
Stem 2: “Ik vond dat echt heel erg.”
Stem 1: “Ja, maar dat is geen verkrachting.”
Stem 2: “Nee, maar...”
Stem 1: “Mag ik je nog een ding...”
Stem 2: “.. ik voelde me wel heel vies en naar.”
Stem 1: “Maar dat was, dat was zeker niet mijn bedoeling.”
Stem 2: “Van hier ik heb je lekker geneukt enne... nou ben je weer afval.”
Stem 1: “Nee, nee, dat is nooit… Dat is zeker niet mijn bedoeling geweest.”
Stem 2: “Maar zo ben je wel.”
(…)
Stem 1: “Ik heb je niet gedwongen en geen geweld gebruikt.”
Stem 2: “En zo heeft ieder dan daarin zijn verhaal..”

2.5.
In een rapport van de Raad van 5 januari 2016 is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:

Bron: moeder, d.d. 13 januari 2016
(…)
In september 2015 heeft vader moeder verkracht, in de echtelijke woning. Moeder vindt het moeilijk hierover te praten. Zij heeft aangifte gedaan tegen vader. Vader was dronken toen het gebeurde, als hij dronken is weet hij niet meer wat hij gedaan heeft. Vader ontkent de verkrachting. Moeder zegt niet te willen en te kunnen nadenken of vader incestueus is richting de kinderen. Moeder heeft geen signalen gezien of gehoord. Vader heeft de kinderen verteld dat hij door moeder werd beschuldigd van verkrachting. De kinderen weten niet wie zij moeten geloven.

2.6.
Partijen hebben in het voorjaar van 2017 (vergeefs) geprobeerd in mediation tot een regeling te komen met betrekking tot de afwikkeling van hun echtscheiding.

2.7.
Op 31 mei 2017 heeft één van de twee betrokken mediators aan [gedaagde] en [eiser] , voor zover van belang, het volgende gemaild.

Uit de bijeenkomst van hedenochtend vermeld ik de volgende punten.
(…)
6. Aantijgingen tegen [eiser] in dossier bij Jeugdzorg: [eiser] geeft aan dat deze aantijgingen volstrekt onjuist zijn. Hij zou graag zien dat deze aantijgingen worden ontzenuwd. [gedaagde] legt uit dat zij in emotie/woede uitlatingen heeft gedaan die niet juist zijn en dat zij die beter niet had kunnen doen. Want de aantijgingen zijn nergens op gebaseerd.
(…)

2.8.
Op verzoek van [eiser] heeft deze rechtbank bij beschikking van 11 april 2019 een voorlopig getuigenverhoor bevolen in verband met nader onderzoek naar de – volgens [eiser] – door [gedaagde] geuite beschuldigingen van verkrachting en incest aan zijn adres. Op 22 januari 2020 is in dit kader – onder anderen – [naam] , voormalig medewerker van Jeugdzorg en voorheen als gezinsmanager betrokken bij het gezin van partijen (hierna: [naam] ), als getuige gehoord. Voor zover van belang heeft zij daarbij verklaard:

Op vragen van Mr. M. Ch. Kaaks:
V [mr. Kaaks, rb] : Bent u bekend met het feit dat mevrouw [gedaagde] nog meer beschuldigingen heeft geuit aan het adres van haar ex-man?
A [ [naam] , rb]: Ja, tenminste ik weet niet waarop u doelt, dat vraag ik aan u.
V: Welke beschuldigingen zijn dat?
A: De zorg om seksueel misbruik. Dat staat ook in de email van 1 februari.
V: Doelt u dan op seksueel misbruik van de dochters?
A: Ja.
(…)
V: Was er een protocol waar het ging over incest of misbruik van de kinderen?
A: Ja, alles waar je je zorgen om maakt bespreek je binnen het team. Ik zou graag iets willen nuanceren. Ik heb een vermoeden van misbruik gehoord geen beschuldiging.
V: Bedoelt u te zeggen dat mevrouw heeft gezegd “ik vermoed dat er sprake is van seksueel misbruik”?
A: Ik weet niet meer de precieze tekst.
V: Is er over deze melding contact geweest met andere instanties zoals de politie of Veilig Thuis?
A: Over het vermoeden van seksueel misbruik heeft mijn team geen aanleiding gezien dat verder te onderzoeken, buiten de gesprekken om omdat er verder daarvoor geen aanwijzingen waren.

2.9.
De – aan het proces-verbaal van verhoor gehechte – e-mail van 1 februari [2017, rb] waarnaar [naam] in haar verklaring verwijst, betreft een e-mail van [naam] aan [eiser] en [gedaagde] waarin zij, voor zover van belang, schrijft:

(…) Ik weet niet hoe het komt dat moeder zich zorgen maakt over hoe zij jou naar de dochters ziet kijken en jij aangeeft dat er geen enkele reden tot zorg daarover is. (…) Ik kan alleen maar aannames doen, die ik met jullie kan bespreken.

2.10.
Ook [gedaagde] is als getuige in het voorlopig getuigenverhoor gehoord. Daarbij heeft zij – samengevat – de beschuldiging van verkrachting gehandhaafd, ontkend dat zij ooit een beschuldiging van incest heeft geuit en, wat betreft hetgeen tijdens de mediation is gezegd, verklaard dat zij daar niets over wilde zeggen omdat dat vertrouwelijk zou blijven. De eveneens als getuigen opgeroepen mediators hebben zich beroepen op hun geheimhoudingsplicht zoals opgenomen in de mediation overeenkomst en het mediation reglement.

3
Het geschil
in conventie
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – na vermindering van eis bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door hem ervan te beschuldigen dat hij haar heeft verkracht en door hem verdacht te maken dat hij zijn dochters seksueel zou hebben misbruikt;
althans,
te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door deze beschuldiging(en) te (doen) verspreiden onder derden en/of naar voren te brengen in de echtscheidingsprocedure van partijen c.q. op te (doen) nemen in processtukken gerelateerd aan de echtscheidingsprocedure;
II. [gedaagde] te gebieden om zich onmiddellijk na het wijzen van dit vonnis te onthouden van het verspreiden van de beschuldiging dat [eiser] haar zou hebben verkracht en van de beschuldiging of insinuatie dat hij seksueel misbruik met zijn dochters zou hebben gepleegd, op straffe van een dwangsom;
III. [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van € 10.000, - aan [eiser] wegens immateriële schade;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.

3.2.
[eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [gedaagde] heeft, geleid door onzuivere motieven, [eiser] valselijk beschuldigd van verkrachting en incest. Als gevolg hiervan is [eiser] in zijn eer en goede naam geschaad. Deze beschuldigingen zijn in wijde kring verspreid en de broer van [gedaagde] heeft gedreigd om deze beschuldigingen via de media te verspreiden. Ook nadat de echtscheiding door de rechtbank was uitgesproken, heeft [gedaagde] de beschuldigingen nog een aantal malen herhaald. Door het uiten van deze valse beschuldigingen handelt [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] en lijdt hij immateriële schade, aldus [eiser] .

3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met rente.

in reconventie

3.4.
[gedaagde] heeft aanvankelijk een vordering in reconventie ingesteld tot betaling van € 4.325,75 te vermeerderen met rente. Ter zitting van 28 oktober 2021 heeft [gedaagde] deze vordering ingetrokken.

4
De beoordeling
in conventie

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door hem ervan te beschuldigen dat hij haar op 3 september 2015 heeft verkracht en/of hun dochters seksueel heeft misbruikt.

4.2.
Als onrechtmatige daad wordt aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. Bij de beoordeling van de vraag of uitlatingen, zoals die volgens [eiser] door [gedaagde] zijn gedaan, als onrechtmatig zijn aan te merken dient – aan de hand van alle omstandigheden van het geval – een afweging plaats te vinden tussen het recht op uitingsvrijheid van [gedaagde] (artikel 10 EVRM) en het recht op bescherming van eer en goede naam van [eiser] (artikel 8 EVRM).

Beschuldigingen geuit?

4.3.
De eerste vraag die moet worden beantwoord is of [gedaagde] beschuldigingen jegens [eiser] heeft geuit over verkrachting en seksueel misbruik van hun dochters. [gedaagde] heeft op 4 september 2015 bij de politie melding gemaakt van verkrachting door [eiser] een dag eerder. Verder heeft [gedaagde] erkend dat zij met een aantal familieleden en met een aantal hulpinstanties heeft gesproken over de verkrachting en deze ook in processtukken aan de orde heeft doen vermelden. Daarmee staat vast dat [gedaagde] beschuldigingen heeft geuit die erop neerkomen dat [eiser] haar heeft verkracht.

4.4.
Niet is komen vast te staan dat [gedaagde] [eiser] heeft beschuldigd van het seksueel misbruiken van hun dochters. [gedaagde] heeft betwist dat zij deze beschuldiging heeft geuit en [eiser] heeft daartegenover onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden geconcludeerd dat [gedaagde] dat wel heeft gedaan. De verklaring van [naam] (zie onder 2.8) is onvoldoende om het standpunt van [eiser] te dragen. [naam] heeft enkel verklaard dat [gedaagde] zorgen heeft geuit over seksueel misbruik van de kinderen, maar er daarnaast op gewezen dat zij geen beschuldiging heeft gehoord. Dat sluit ook aan bij het rapport van de Raad (zie onder 2.5) waarin staat dat [gedaagde] heeft verklaard dat zij geen signalen heeft waargenomen die duiden op seksueel misbruik van de kinderen. Uit het rapport van de Raad kan dan ook geen beschuldiging van seksueel misbruik van de kinderen worden afgeleid.

4.5.
Nu niet is komen vast te staan dat [gedaagde] een beschuldig heeft geuit die erop neerkomt dat [eiser] hun dochters zou hebben misbruikt, kan op dit punt niet worden aangenomen dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] .

Beschuldiging onterecht?

4.6.
Nu vaststaat dat [gedaagde] [eiser] heeft beschuldigd van verkrachting, moet de vraag worden beantwoord of die beschuldiging onterecht is. Het antwoord op die vraag is in deze procedure niet te geven. Vast staat dat [eiser] en [gedaagde] op 3 september 2015 seks met elkaar hebben gehad in de echtelijke woning, een gebeurtenis waarvan alleen zijzelf getuige zijn geweest. Partijen hebben allebei een andere perceptie van wat toen tussen hen is voorgevallen. Volgens [eiser] heeft de seks met wederzijde instemming plaatsgevonden; volgens [gedaagde] was dat niet het geval. Uit (onder meer) de door haar als getuige afgelegde verklaring blijkt dat zij het gebeurde, waarbij [eiser] volgens haar stomdronken was, als verkrachting heeft ervaren. Ook al zou [gedaagde] wisselende verklaringen hebben afgelegd over wat zich op 3 september 2015 tussen partijen heeft afgespeeld, dan kan daaruit nog niet worden afgeleid dat zij een valse beschuldiging jegens [eiser] heeft geuit. De onder 2.7 aangehaalde e-mail van de mediator toont, anders dan [eiser] meent, nog niet overtuigend aan dat [gedaagde] een valse beschuldiging heeft geuit. Al zou [gedaagde] immers op enig moment binnen de vertrouwelijkheid van de mediation, waarbij het streven is om samen tot een oplossing voor de bestaande conflicten te komen, ten overstaan van [eiser] een uitlating van die strekking hebben gedaan, toont dat nog niet aan dat de verkrachting niet heeft plaatsgevonden. Evenmin toont de transcriptie van het heimelijk opgenomen gesprek tussen [eiser] en [gedaagde] (zie onder 2.4) aan dat de beschuldiging van verkrachting onjuist is. In tegendeel, uit dit gesprek valt juist af te leiden dat [gedaagde] de avond van 3 september 2015 anders heeft ervaren dan [eiser] . Zij heeft in dat gesprek de herhaalde stelling van [eiser] dat het geen verkrachting was ook niet bevestigd en uitgesproken dat ieder daarin ‘zijn verhaal’ heeft.

4.7.
Dat partijen in genoemde periode een seksuele relatie onderhielden en deze ook na de beweerde verkrachting hebben voortgezet, betekent verder niet dat op 3 september 2015 geen sprake van verkrachting kan zijn geweest. [gedaagde] ontkent ook niet dat zij in de ochtend van 3 september 2015 getracht heeft [eiser] te verleiden, maar – zoals zij terecht opmerkt – dit staat los van wat er die avond is gebeurd.

4.8.
Aan de omstandigheid dat [gedaagde] een melding bij de politie heeft gedaan van verkrachting en uiteindelijk geen aangifte heeft gedaan, kan in dit verband geen beslissende betekenis worden toegekend. Het stond [gedaagde] immers vrij om te besluiten geen aangifte te doen van verkrachting. [gedaagde] heeft ter zitting toegelicht dat zij – ter bescherming van haar gezin – geen aangifte heeft gedaan.

4.9.
Dit alles betekent dat niet kan worden vastgesteld of de door [gedaagde] geuite beschuldiging feitelijk juist is. Evenmin kan worden vastgesteld dat zij een valse beschuldiging heeft geuit.

Onrechtmatig in gegeven omstandigheden de beschuldiging te uiten?

4.10.
Daarmee resteert de vraag of [gedaagde] in de gegeven omstandigheden, waarbij onduidelijk is of van verkrachting sprake is geweest, onrechtmatig heeft gehandeld door de beschuldiging van verkrachting te uiten. Daarbij is van belang in welke kring [gedaagde] deze beschuldiging heeft geuit en of zij daarbij onzuivere motieven heeft gehad. Anders dan [eiser] meent, is niet komen vast te staan dat [gedaagde] de beschuldigingen van verkrachting in ruime kring bekend heeft gemaakt. Vaststaat dat [gedaagde] met een (beperkt) aantal familieleden heeft gesproken over het voorval op 3 september 2015 en de daarmee samenhangende beschuldiging heeft herhaald tegenover een aantal hulpinstanties in het kader van de echtscheiding. [eiser] heeft – mede gelet op de betwisting van [gedaagde] – onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] de beschuldiging van verkrachting heeft geuit tegenover andere mensen, waaronder de huisarts en zakenrelaties van [eiser] . Wel erkent [gedaagde] dat zij de verkrachting aan de orde heeft gesteld in haar contacten met Vita welzijnswerk [plaats] , sociaal werk [plaats] , de Raad en in processtukken. In de gegeven omstandigheden kunnen deze meldingen van [gedaagde] van haar beleving van hetgeen op 3 september 2015 is voorgevallen echter niet als onrechtmatig worden beschouwd. Genoemde instanties waren betrokken bij de echtscheiding en [gedaagde] heeft zich vrij mogen voelen om daar haar zorgen over en ervaring met [eiser] te delen. Dat zou anders zijn als zij daarbij bewust onware beschuldigingen aan het adres van [eiser] heeft gedaan, maar daarvan is niet gebleken. In dit verband wordt ook nog verwezen naar de volgende overwegingen van het hof Amsterdam in een in het kader van de echtscheiding tussen partijen gewezen beschikking van 31 juli 2018:
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat sprake is van een hevige strijd tussen partijen, waarbij zij elkaar over en weer beschuldigen van ernstig wangedrag. (…) Duidelijk is dat de man zich door de beschuldigingen van de vrouw ernstig gegriefd voelt. Het hof is van oordeel dat, hoe grievend de uitlatingen van de vrouw ook zijn, deze moeten worden bezien in het licht van de als zeer ernstig te kwalificeren echtscheidingsproblematiek van partijen (…). Hetzelfde geldt voor de uitlatingen die de man jegens de vrouw heeft gedaan. Anders dan de man betoogt, kunnen de uitlatingen van de vrouw jegens de man niet worden gekwalificeerd als aanhoudend en structureel en uitsluitend erop gericht om hem te ondermijnen en de omgang tussen hem en de dochters van partijen te beëindigen. (…)
[eiser] heeft tegen deze achtergrond onvoldoende aangetoond dat [gedaagde] haar beschuldiging vanuit onzuivere motieven heeft ingezet als wapen in de echtscheidingsstrijd.

4.11.
Voor zover [eiser] nog heeft betoogd dat de familie van [gedaagde] heeft gedreigd om de beschuldigingen van verkrachting via de media openbaar te maken en te verspreiden, kan dat er evenmin toe leiden dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] . Daartoe is redengevend dat enkel de broer van [gedaagde] via een iMessage-bericht heeft gedreigd met het opzoeken van de media. Dit bericht kan niet aan [gedaagde] worden toegerekend. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] zelf heeft gedreigd om de beschuldiging verder openbaar te maken.

Slotsom

4.12.
Gelet op al het voorgaande is niet komen vast te staan dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door het uiten van beschuldigingen aan het adres van [eiser] . De onder 4.2 bedoelde afweging dient dan ook in het voordeel van [gedaagde] uit te vallen. De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen.

4.13.
Nu het hier gaat om een vordering op grond van onrechtmatige daad ziet de rechtbank in het feit dat partijen gewezen partners zijn geen aanleiding om de proceskosten te compenseren. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie aan de zijde van [gedaagde] . De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 937,00
- salaris advocaat € 1.689,00 (3 punt × tarief € 563,00)
Totaal € 2.626,00 ECLI:NL:RBAMS:2022:2721