Overslaan en naar de inhoud gaan

Gem Hof v Just. 180809 uitkering ongevallenverz. niet in mindering, dus ook uitkering die het gevolg is van het niet afsluiten van een ongevallenverzekering niet

Gem Hof v Just. 180809 dwarsleasie; Afl 175000,00, uitkering ongevallenverz. niet in mindering, dus ook uitkering die het gevolg is van het niet afsluiten van een ongevallenverzekering niet
a. immateriële schade (NB 1 Euro = Afl 2,49)
2.2 Bij vonnis van 19 september 2006 heeft het Hof aan [appellant] een immateriële schadevergoeding toegekend van in totaal Afl. 175.000,--. In het Ergonomics-rapport is onder verwijzing naar de ANWB-smartengeldgids geconcludeerd dat de immateriële schadevergoeding Afl. 200.000,-- zou moeten belopen. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding is in het rapport-De Kort aangegeven dat de raadsman van Thiel hierop uitgebreid zal ingaan. In de akte van Thiel wordt deze vordering evenwel niet besproken.

2.3 [appellant] was ten tijde van het ongeval 36 jaar oud. Als gevolg van het ongeval heeft [appellant] een dwarslaesie opgelopen, is hij gedurende een periode van zes maanden herhaaldelijk in het ziekenhuis opgenomen en heeft hij ingrijpende operaties moeten ondergaan. Door de klachten als gevolg van het ongeval kan [appellant] zijn normale werkzaamheden niet meer uitvoeren. Het ongeval heeft tot zowel ernstige lichamelijke belemmeringen en klachten als tot psychische klachten geleid, waarvan aannemelijk is dat deze deels zo al niet blijvend dan toch in ieder geval van lange duur zullen zijn. Vanwege de aard van de klachten wordt [appellant] daarmee dagelijks geconfronteerd. Het Hof acht, gelet op alle omstandigheden van het geval, het eerder toegewezen bedrag van Afl. 175.000,-- naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid passend.

2.4 Op dit bedrag dient het door Thiel reeds betaalde bedrag ad Afl. 80.000,-- vanwege het niet naar behoren nakomen van de CAO-verplichting om een ongevallenverzekering te sluiten, niet in mindering te worden gebracht. Dit bedrag, dat de plaats inneemt van een verzekeringsuitkering die [appellant] zou hebben genoten indien Thiel haar uit de CAO voortvloeiende verzekeringsplicht was nagekomen, dient behandeld te worden als een uitkering uit een ongevallenverzekering. Uit artikel 14 van de CAO volgt dat de verzekering aan [appellant] recht zou moeten geven op een uitkering bij blijvende invaliditeit zonder verlies van de voordelen die de wet hem toekent in het geval van een ongeluk (“sin perde nada di su derecho riba beneficionan di Ley den caso di desgracia”). Ook is het recht op uitkering niet gekoppeld aan de vraag of door [appellant] als gevolg van de invaliditeit ook daadwerkelijk schade is geleden. Hieruit volgt dat het de bedoeling van de ingevolge de CAO verplicht gestelde verzekering is geweest om [appellant] een recht op uitkering toe te kennen los van de vraag of daadwerkelijk schade is geleden en dat deze uitkering niet als voordeel in mindering mag worden gebracht op enige schadevergoeding waarop [appellant] ingevolge de wet aanspraak heeft. Daaronder valt ook zijn aanspraak op een door Thiel te betalen immateriële schadevergoeding. Dat de premies voor de verzekering door de werkgever worden betaald of, zoals in dit geval, de uitkering door Thiel zelf wordt betaald, doet aan deze kennelijke bedoeling van de uit de CAO voortvloeiende verzekeringsplicht niet af.

2.5 Als onweersproken staat vast dat Thiel heeft voldaan aan het vonnis van 31 oktober 2001 waarbij zij tot betaling van voornoemde Afl. 80.000,-- is veroordeeld en dat Thiel tevens reeds heeft voldaan aan het vonnis van het Hof van 19 september 2006, waarbij zij tot vergoeding van voormelde immateriële schadevergoeding vermeerderd met wettelijke rente is veroordeeld. Nu gelet op het voorgaande op deze laatste betaling ten onrechte het betaalde bedrag ad Afl. 80.000,-- in mindering is gebracht (zoals het Hof uit de door Thiel bij akte tot uitlating overgelegde producties afleidt), dient Thiel dit bedrag alsnog te voldoen.

b. veraangenamingsvergoeding
2.6 Met Thiel is het Hof van oordeel dat er geen grond bestaat voor een afzonderlijke ‘veraangenamingsvergoeding’ voor de periode dat [appellant] in het ziekenhuis is opgenomen geweest. Een vergoeding voor het daarmee gepaard gaande ongemak en leed moet reeds begrepen worden geacht in de hiervoor besproken immateriële schadevergoeding. LJN BJ5903