Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 100811 schade na brand in basisschool, verzekeraar beroept zich terecht op verjarings- en opzetclausule t.o.v. 16 jarige dader

Rb Utrecht 100811 schade na brand in basisschool, verzekeraar beroept zich terecht op verjarings- en opzetclausule t.o.v. 16 jarige dader 
2.  De feiten 
2.1.  Op 1 januari 2000 is in de middag een brand ontstaan in een van de leslokalen van een basisschool in Heerhugowaard, waardoor aan de school en de inventaris een schade is ontstaan van bijna 1 miljoen euro. 

2.2.  [eiser] is op 27 september 2000 door de rechtbank Alkmaar strafrechtelijk veroordeeld voor medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was (art. 157 Sr). Tegen de vier strafvonnissen van [eiser] en de andere veroordeelden is geen beroep ingesteld. 

2.3.  Bij het politieverhoor op 15 januari 2000 heeft [eiser] onder meer verklaard dat hij echt niet wist hoe het verder moest met schadevergoeding. 

2.4.  [eiser] is door de opstalverzekeraar van de gemeente Heerhugowaard, de eigenaar van het schoolgebouw, op 8 december 2004 aansprakelijk gesteld voor de schade. 

2.5.  Enkele dagen later heeft [eiser] voor het eerst in verband met al het voorgaande zijn aansprakelijkheidsverzekeraar op de hoogte gesteld. [eiser] had – op de polis van zijn ouders – op 1 januari 2000 een aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren bij Axa Schade N.V., rechtsvoorganger van Reaal (hierna wordt uitsluitend van Reaal gesproken). 

2.6.  Reaal heeft dekking geweigerd zich beroepend op een verjaringsclausule en op een opzetclausule in de verzekeringsvoorwaarden. 

2.7.  De verjaringsclausule luidt aldus: 
‘5.3  In elk geval verjaart een vordering tot het doen van een uitkering indien de aanmelding niet plaatsvindt binnen drie jaar na het moment waarop de verzekerde kennis kreeg of had kunnen krijgen van de gebeurtenis die voor de verzekeraar tot een verplichting tot uitkering kan leiden.’ 
De opzetclausule luidt aldus: 
‘4.1.0  Niet gedekt is de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade die voor hem/haar het beoogde of zekere gevolg is van zijn/haar handelen of nalaten. (…) 
4.1.1  Niet gedekt is de aansprakelijkheid van een in groepsverband optredende verzekerde voor door rechtspersonen geleden schade die het beoogde of zekere gevolg is van een gedraging of gedragingen van de groep, ook ingeval niet de verzekerde zelf deze schade opzettelijk heeft veroorzaakt.’ 

2.8.  [eiser] en de andere strafrechtelijk veroordeelden zijn in een civiele procedure gedaagd door de opstalverzekeraar van de gemeente Heerhugowaard. De rechtbank Alkmaar heeft in een tussenvonnis overwogen dat [eiser] en de anderen een onrechtmatige daad hebben gepleegd en uit dien hoofde schadeplichtig zijn. Die procedure is vervolgens aangehouden om in een latere fase het beroep op matiging van de schadevergoedingsplicht te kunnen beoordelen. De rechtbank Alkmaar heeft overwogen dat in dit oordeel onder meer zal moeten worden betrokken of [eiser] en de anderen dekking genieten uit hoofde van een aansprakelijkheidsverzekering. 

3.  Het geschil 
3.1.  [eiser] heeft, samengevat weergegeven, gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar verklaard vonnis voor recht verklaart dat Reaal gehouden is polisdekking aan hem te verlenen voor de gevolgen van de schadeveroorzakende gebeurtenis op 1 januari 2000, namelijk de genoemde brand, met veroordeling van Reaal in de proceskosten. 

3.2.  [eiser] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat het beroep van Reaal op de genoemde clausules niet opgaat en dat er overigens ook niets aan dekking in de weg staat. 

3.3.  Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiser] integraal toegewezen en is Axa veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 784,87 te betalen aan de griffier. 

3.4.  Reaal heeft verzet ingesteld, zich verwerende tegen de eisen van [eiser] en concluderende tot haar ontheffing van het verstekvonnis en tot het alsnog afwijzen van het door [eiser] gevorderde, met diens veroordeling in de proceskosten, een en ander uitvoerbaar bij voorraad. 

3.5.  De stellingen van partijen komen hierna, voor zover nodig, aan de orde. 

4.  De beoordeling 
4.1.  Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat Reaal in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen. 

4.2.  Het beroep van Reaal op beide clausules slaagt. Er is dus geen polisdekking. [eiser] zal in het ongelijk gesteld worden, met diens veroordeling in de proceskosten. De rechtbank licht dit als volgt toe. 

4.3.  De termijn van drie jaar in de verjaringsclausule gaat lopen op de dag dat de verzekerde ([eiser]) kennis kreeg van de gebeurtenis. Anders dan [eiser] meent, is deze gebeurtenis zonneklaar de brand van 1 januari 2000 en niet diens aansprakelijkstelling van 8 december 2004. Dit volgt uit de tekst van de polis en de bijbehorende voorwaarden. 
In de eerste plaats kan uit een aansprakelijkstelling op zichzelf geen verplichting tot uitkering leiden, zoals dit is geformuleerd in verzekeringsvoorwaarde 5.3. Daartoe is immers nodig dat die aansprakelijkstelling gebaseerd is op een bestaande aansprakelijkheid, in dit geval het medeplegen van de brandstichting door [eiser]. Dat laatste is het feit waarop [eiser]s aansprakelijkheid is gebaseerd, en dit feit kan voor de verzekeraar tot een verplichting tot uitkering leiden. Het medeplegen van de brandstichting is dus de gebeurtenis in de zin van de onderhavige polisclausule. In de tweede plaats is op het polisblad zelf als verzekerde som vermeld 1 miljoen euro per gebeurtenis, waarmee niet bedoeld kán zijn dat er dekking is tot 1 miljoen euro per aansprakelijkstelling, omdat het risico voor de verzekeraar dan niet meer is te overzien en onverzekerbaar wordt. Stel dat er bij de brand 25 gewonden waren gevallen en deze hadden allen, ieder voor zich, [eiser] aansprakelijk gesteld. Dan zou uit de opvatting van [eiser] volgen dat de verzekerde som ineens 25 miljoen zou zijn geworden, of 300 miljoen bij 300 aansprakelijkstellingen etc. etc. Het gaat dus om de gebeurtenis in de zin van het schadetoebrengend feit en niet om de aansprakelijkstelling of het aantal aansprakelijkstellingen dat daaruit voortkomt. In de derde plaats wordt in polisvoorwaarde 5.1 onder de verplichtingen van de verzekerde genoemd, dat – zodra hij kennis draagt van een gebeurtenis die voor de verzekeraar tot een verplichting tot uitkering kan leiden – hij verplicht is om onder meer ‘alle stukken zoals aansprakelijkstellingen’ aan de verzekeraar door te zenden. Ook hier wordt duidelijk gemaakt dat een gebeurtenis niet hetzelfde is aan een aansprakelijkstelling. 

4.4.  Uit 4.3 volgt dat het beroep van [eiser] op dekking onder de onderhavige polis is verjaard op 1 januari 2003. De inwerkingtreding van het nieuwe verzekeringsrecht in 2006 doet deze inmiddels verjaarde vordering niet herleven (art. 73a Overgangswet). Het op het nieuwe verzekeringsrecht gebaseerde beroep van [eiser] op subjectivering van het aanvangsmoment van de verjaringstermijn kan hem dus niet baten. Daar komt bij dát het voor [eiser] subjectief duidelijk was dat de brandstichting tot schade had geleid en tot een schadevergoedingsplicht van hem kon leiden. Dat blijkt uit zijn verklaring bij de politie (genoemd in 2.3). 
Hierop stuit ook het verweer van [eiser] af dat hij destijds 16 jaar was en leerling op een school voor moeilijk lerende kinderen. De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat [eiser] daaruit de conclusie wil laten trekken dat hij zich zijn aansprakelijkheid en schadeplichtigheid niet heeft gerealiseerd. Maar zijn verklaring bij de politie houdt het tegendeel in. De rechtbank gaat dan nog voorbij aan de terechte opmerking van Reaal dat er in dit opzicht geen onderscheid gemaakt hoort te worden tussen verschillende categorieën verzekerde daders. 

4.5.  Nu de polis en de verzekeringsvoorwaarden niet aan duidelijkheid te wensen overlieten, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat Reaal daarop een beroep doet, ook niet als in aanmerking genomen wordt dat [eiser] zijnerzijds – tijdig, maar na ommekomst van de verjaringstermijn in de polisvoorwaarden – tot vijf jaar na de gebeurtenis kon worden aangesproken. Niets stond er immers aan in de weg dat [eiser] – zonder aansprakelijk gesteld te zijn – de gebeurtenis meldde bij Reaal. 

4.6.  Op de verjaringsregels in het nieuwe verzekeringsrecht van 2006, met name art. 7:942 lid 1 BW, wil de rechtbank in de onderhavige zaak niet anticiperen, omdat dit recht een duidelijke cesuur inhoudt met het op deze zaak van toepassing zijnde, voordien geldende verzekeringsrecht. 

4.7.  Voor zover [eiser] zijn betoog over het niet geschaad zijn van de belangen van Reaal ook heeft willen betrekken op het al dan niet kunnen inroepen van de verjaringsclausule, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Voor een rechtsgeldig beroep op verjaring is immers niet nodig dat de belangen van Reaal zijn geschaad. 

4.8.  Ook het beroep van Reaal op de opzetclausule slaagt. Uit de verklaringen van de veroordeelden, zoals in het geding gebracht, volgt in niet mis te verstane bewoordingen dat zij erop gericht waren met vuurwerk brand te stichten, dat zij hebben geconstateerd dat dit was gelukt en dat zij zich toen uit de voeten hebben gemaakt, zonder wie dan ook nog te waarschuwen. Dit is opzet in de zin van art. 4.1.1 van de polisvoorwaarden. Het stichten van brand in de school door vuurwerk te gooien op brandbaar plastic dat daar aanwezig was, was de bedoeling en de schade aan de school en de inventaris was het zekere gevolg. Anders dan [eiser] stelt, is voor het aannemen van opzet niet nodig dat de schade in de omvang waarin die zich heeft voorgedaan beoogd of zeker was. 

4.9.  Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden vernietigd. De vorderingen van [eiser] zullen alsnog worden afgewezen. 

4.10.  [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verstek- en verzetprocedure worden verwezen. De kosten van het betekenen van het verstekvonnis en van het uitbrengen van de verzetdagvaarding komen op grond van het bepaalde in art. 141 Rv voor rekening van Reaal, omdat deze kosten een gevolg zijn van het feit dat Reaal in eerste instantie niet is verschenen. Omdat [eiser] de kosten van het betekenen van het verstekvonnis niet heeft opgegeven, kan de rechtbank ter zake Reaal echter niet veroordelen. Het door Reaal betaalde griffierecht is al definitief vastgesteld. De door [eiser] te vergoeden salariskosten aan de zijde van Reaal worden in verbinding gebracht met het financiële zaaksbelang van een miljoen euro. De kosten aan de zijde van Reaal worden begroot op: 
- griffierecht  €  248,00 
- salaris advocaat    9.633,00 (3,0 punten × tarief € 3.211,00) 
Totaal  €  9.881,00 LJN BT7577