Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 231123 bromfiets vs linsafslaande auto; ES passagier 10%; meerijden met bestuurder zonder rijbewijs en niet waarschuwen voor te hoge snelheid

RBDHA 231123 hard rijdende bromfiets vs linsafslaande auto; ES 30%; geen bill. corr.; ontbreken rijbewijs niet van belang voor causale verdeling
bromfiets vs linsafslaande auto; ES passagier 10%; meerijden met bestuurder zonder rijbewijs en niet waarschuwen voor te hoge snelheid
- verzocht 15,5 uur x € 275 = € 4.262,50 + 21% btw = € 5.157,63, toegewezen x ((70+90): 2 =) 80% vanwege ES

locatie ongeval GoogleMaps

2De feiten

2.1.

Op 19 oktober 2023 omstreeks 20:37 uur heeft op de Elandstraat in Den Haag (kruising Touissaintkade / Hogewal) een ongeval plaatsgevonden tussen een bromfiets (snorscooter) en een auto.

2.2.

De bromfiets werd bestuurd door [verzoeker 1] en [verzoeker 2] zat als passagier bij hem achterop.

2.3.

De auto werd bestuurd door [verweerder 1] en is conform de WAM verzekerd bij Allianz.

2.4.

[verzoekers] en [verweerder 1] hebben gezamenlijk een aanrijdingsformulier ingevuld. Bij ‘Opmerkingen’ heeft [verzoekers] geschreven: “Wij reden rechtdoor en auto sloeg linksaf en gaf ons geen voorrang”. [verweerder 1] heeft onder ‘Toedracht’ aangekruist dat hij linksaf sloeg. Beide partijen hebben het formulier ondertekend.

2.5.

De politie is ter plaatse geweest en heeft een proces-verbaal aanrijding overtreding opgemaakt.

2.5.1.

Over de omstandigheden ten tijde van het ongeval hebben de verbalisanten geschreven dat:

  • -

    het droog en donker was (de wegverlichting brandde);

  • -

    er sprake was van gewijzigde verkeersomstandigheden, een wegomlegging;

  • -

    er ter plaatse een maximum snelheid van 50 kilometer per uur geldt;

  • -

    de verkeerslichten buiten werking waren gesteld en oranje knipperden;

  • -

    beide partijen verlichting voerden.

2.5.2.

Over de toedracht van het ongeval hebben de verbalisanten geschreven dat:

  1. [verweerder 1] over de kruising reed (komende vanuit de Hogewal kruising Zeestraat, richting de Prinsessenwal), links afsloeg en ter hoogte van het fietspad reed toen hij in een flits [verzoekers] van rechts zag komen en hem heeft geraakt;

  2. [verzoekers] over de kruising reed (komende vanuit de Elandstraat kruising Toussaintkade, richting de Hogewal) en dat hij zonder snelheid te minderen over een doorgaande weg rechtdoor is gegaan, waarbij hij [verweerder 1] heeft geraakt;

  3. er beeldmateriaal beschikbaar is, wat het bovenstaande bevestigt.

2.6.

Onderstaande foto’s geven een indruk van de (verkeers)omstandigheden waarin het ongeval heeft plaatsgevonden. Op de foto’s zijn de verkeerslichten in werking. Tijdens het ongeval was dit niet het geval.

 

 

Foto 1. Bezien vanuit positie [verweerder 1]. [verweerder 1] reed net voor het ongeval op de rechter rijbaan, waarop een pijl rechtdoor en een pijl naar links te zien zijn. Op de foto zijn de verkeerslichten te zien, die tijdens het ongeval oranje knipperden.

 

 

 

Foto 2. Dit is een stukje verder. [verweerder 1] reed op de meest rechter rijbaan naar links en kwam op het rode fietspad (naast het zebrapad) in botsing met de bromfiets van [verzoekers] (waar op de foto een zilverkleurige auto rijdt):

 

 

Foto 3. Bezien vanuit positie van [verzoekers] : hij stak over via het rode fietspad dat links van het zebrapad ligt. [verweerder 1] kwam voor hem van links. Het verkeerslicht knipperde oranje.

 

 

Foto 4. Bezien vanuit een iets ander hoek: nogmaals de weg waarop [verweerder 1] reed die (i) rechtdoor de Elandstraat in gaat, maar ook (ii) afbuigt richting het rode fietspad (met daarnaast het zebrapad), waarop [verzoekers] reed.

 

2.7.

Zowel [verzoeker 1] als [verzoeker 2] hebben als gevolg van het ongeval lichamelijk letsel opgelopen (rug- en nekklachten en hoofdpijn respectievelijk een gebroken sleutelbeen, een verzwikte enkel, een blauw oog en hechtingen in wenkbrauw en voet).

2.8.

Op 19 oktober 2022 is [verweerder 1] door de politie aangemerkt als verdachte vanwege “bij het afslaan niet het tegemoetkomend verkeer voor laten gaan”. Hij is verhoord en heeft verklaard dat hij vanuit stilstand wegreed, ongeveer 20 kilometer per uur reed, zag dat de verkeerslichten oranje knipperden en buiten werking waren en linksaf sloeg. Volgens [verweerder 1] had de bromfiets er “goed de vaart in”, omdat de klap hard was.

2.9.

Op 21 oktober 2022 is [verzoeker 2] door de politie verhoord. Zij heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de verkeerslichten buiten werking waren en oranje knipperden, dat [verzoeker 1] en zij ongeveer 25 kilometer per uur reden en dat hij het gas heeft losgelaten, maar dat zij niet weet of hij ook heeft geremd.

2.10.

Op 2 november 2022 heeft (de advocaat van) [verzoekers] [verweerder 1] c.s. aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden of nog zal lijden als gevolg van het ongeval.

2.11.

Allianz c.s. heeft aansprakelijkheid afgewezen.

2.12.

Op 11 november 2022 is [verzoeker 1] door de politie verhoord. Hij heeft verklaard dat hij geen rijbewijs heeft, dat hij heeft gezien dat de verkeerslichten oranje knipperden, maar [verweerder 1] niet heeft zien aankomen, dat hij ongeveer 25 tot 30 kilometer per uur reed en zijn gas heeft losgelaten, maar niet heeft geremd en dat er geen kans was om uit te wijken.

3Het geschil

3.1.

[verzoekers] verzoekt dat de rechtbank verklaart voor recht dat Allianz c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben geleden en nog zullen lijden als gevolg van het ongeval van 19 oktober 2022 en bepaalt dat de omvang van de schadevergoedingsplicht van Allianz c.s. 100% bedraagt, met hoofdelijke veroordeling van Allianz c.s. in de kosten van het geding althans deze kosten te begroten.

3.2.

[verzoekers] legt aan het verzoek ten grondslag dat [verweerder 1] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door een verkeersnorm te overtreden (artikel 18 RVV 1990). [verweerder 1] had [verzoeker 1] voorrang moeten verlenen omdat hij, [verweerder 1], linksaf sloeg terwijl [verzoekers] op dezelfde weg rechtdoor reed. Het ongeval zou niet zijn gebeurd en de door [verzoekers] geleden schade zou niet zijn ingetreden als [verweerder 1] voorrang had verleend.

3.3.

Allianz c.s. voert verweer en heeft – in het verlengde van haar verweer - de rechtbank verzocht:

  1. (primair) te verklaren voor recht dat [verweerder 1] geen verkeersfout heeft gemaakt en dat de vergoedingsplicht van Allianz op grond van de WAM niet in beeld komt;

  2. (subsidiair) te verklaren voor recht dat een eventuele vergoedingsplicht van Allianz c.s. jegens [verzoekers] op grond van artikel 6:101 BW tot nihil wordt teruggebracht, omdat het ongeval volledig is te wijten aan [verzoeker 1] ;

  3. (meer subsidiair) te bepalen dat de vergoedingsplicht van Allianz c.s. jegens [verzoeker 1] grotendeels wordt verminderd met een nog vast te stellen percentage;

  4. en te bepalen dat de vergoedingsplicht van Allianz c.s. jegens [verzoeker 2] wordt verminderd met 10%, omdat haar kan worden verweten dat zij achterop is gestapt.

3.4.

Allianz c.s. legt aan het tegenverzoek ten grondslag dat (primair) [verweerder 1] geen verkeersfout heeft gemaakt, omdat hij voldoende heeft geanticipeerd op het verkeersgedrag van andere weggebruikers. Aansprakelijkheid van Allianz c.s. op grond van artikel 6:162 BW is niet aan de orde en Allianz is niet gehouden enige schade van [verzoekers] te vergoeden op grond van de WAM. Subsidiair is het ongeval volledig ontstaan door toedoen van [verzoeker 1] en daarom moet een eventuele vergoedingsplicht van Allianz volledig of grotendeels worden verminderd (artikel 6:101 BW). [verzoeker 1] kan worden aangerekend dat hij zonder rijbewijs reed en [verzoeker 2] kan worden verweten dat zij is meegereden met iemand die niet bekwaam en bevoegd is om aan het verkeer deel te nemen.

3.5.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter, om de totstandkoming van een minnelijke regeling te bevorderen.

Partijen zijn het niet eens over de vraag of Allianz c.s. aansprakelijk is voor de schade van [verzoekers] als gevolg van het ongeval. Zodra de aansprakelijkheidsvraag is beantwoord, kunnen zij het schaderegelingstraject oppakken. De vraag leent dus zich voor behandeling in deelgeschil, want de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv).

4.2.

De rechtbank betrekt bij de beoordeling ook het tweede verweerschrift en de daarbij ingestelde tegenverzoeken. [verzoekers] heeft er terecht op gewezen dat al bij de kantonrechter een verweerschrift was ingediend en dat de zaak vervolgens na de mondelinge behandeling is verwezen, maar Allianz c.s. heeft er ook terecht op gewezen dat bij de oproep voor de zitting bij team Handel is bericht dat een verweerschrift kon worden ingediend. Hoewel Allianz c.s. minst genomen kon vermoeden dat het hier om een standaardtekst ging en dat het niet de bedoeling was om haar in de gelegenheid te stellen om opnieuw een verzoekschrift in te dienen, gaat het naar het oordeel van de rechtbank te ver om het stuk geheel buiten beschouwing te laten. Het is voor een groot deel hetzelfde als het eerste verweerschrift en [verzoekers] heeft daarop ter zitting goed kunnen reageren.

Aansprakelijkheid

4.3.

Niet in geschil is dat ten tijde van het ongeval sprake was van gewijzigde, tijdelijke verkeersomstandigheden: de verkeerslichten waren buiten werking en knipperden oranje, er stonden rood/witte blokken op de weg die dienden als wegafzetting en/of -versmalling en op het wegdek was gele (tijdelijke) belijning aangebracht. In een dergelijke verkeerssituatie is voor een ieder (extra) voorzichtigheid geboden. Dan moet aan de hand van borden, tekens op de weg en/of de algemene voorrangsregels beoordeeld worden wie voorrang moet verlenen.

4.4.

Tussen partijen is ook niet in geschil dat er geen borden stonden of tekens op de weg waren aangebracht op grond waarvan aangenomen kan worden dat de weg waarop [verweerder 1] reed een (afbuigende) voorrangsweg was.

4.5.

[verweerder 1] had [verzoekers] voor moeten laten gaan. Op de weg waarop hij reed was het mogelijk rechtdoor te gaan de Elandstraat in, uit welke richting [verzoeker 1] kwam aanrijden, of linksaf te slaan richting Prinsessewal. [verweerder 1] sloeg linksaf en had [verzoekers] voorrang moeten verlenen. Dat de (voorrangs)situatie destijds onduidelijk was en dat er auto’s voor [verweerder 1] reden die rechtdoor gingen en hem in de bocht het zicht op tegemoetkomend verkeer op het fietspad ontnamen, maakt dat niet anders. De politie heeft dit zo opgevat (2.8) en uit het aanrijdingsformulier volgt dat [verweerder 1] dit destijds ook zo zag. Er zijn op het wegdek (of door borden) ook geen aanwijzingen dat verkeer op de rijbaan waarop [verweerder 1] reed daar voorrang had. Integendeel, het brede geel gearceerde zebrapad en het daarnaast gelegen fietspad vanuit de Elandstraat wijzen op een ‘oversteeksituatie’.

4.6.

[verweerder 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat hij al jaren veel auto rijdt en nooit een ongeval heeft gehad. Hij is voor zijn idee de bocht juist voorzichtig genaderd. Dat betekent echter in deze zaak niet dat er geen verkeersfout is gemaakt of dat er sprake was van overmacht. Als [verweerder 1] al, zoals hij heeft gesteld, voor de bocht (nagenoeg) is gestopt om vervolgens de bocht te nemen, dan heeft hij dat niet gedaan op een punt waarop hij het tegemoetkomende verkeer op het fietspad kon zien. Hij heeft [verzoekers] immers niet zien aankomen terwijl de bromfiets licht voerde, de kruising verlicht was en [verzoeker 2] lichte kleding aanhad. Uit de inhoud van de overgelegde stukken blijkt niet dat hij [verzoekers] redelijkerwijs niet had kunnen zien en/of dat hij in redelijkheid niet anders had kunnen handelen dan hij heeft gedaan. Hij had zijn gedrag (nog meer) moeten aanpassen en heeft een verkeersfout gemaakt door aan [verzoekers] geen voorrang te verlenen. Allianz als zijn verzekeraar is jegens [verzoekers] aansprakelijk voor de schade die hij ten gevolge van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden.

Eigen schuld – causaliteitsverdeling van artikel 6:101 BW

4.7.

Als fouten van [verzoekers] hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval en de schade, leidt dat er op de voet van artikel 6:101 BW toe dat de vergoedingsplicht van de aansprakelijke partij wordt verminderd door de schade over de benadeelde(n) en de vergoedingsplichtige(n) te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Dit is hier aan de orde.

4.8.

Op basis van de informatie van de politie, de verklaringen van partijen en het foto- en filmmateriaal is de rechtbank van oordeel dat het ontstaan van het ongeval en de daaruit volgende schade ook een gevolg is van omstandigheden die aan [verzoeker 1] en [verzoeker 2] kunnen worden toegerekend.

[verzoeker 1] heeft als bestuurder van de bromfiets deels eigen schuld

4.9.

[verzoeker 1] is, dat heeft hij zelf verklaard en blijkt ook uit de korte opname van het ongeval, overgestoken met 25 à 30 kilometer per uur, zonder vaart te minderen en zonder zich ervan te vergewissen of dit onder de gegeven omstandigheden veilig kon. Hij reed door alsof het stoplicht voor hem op groen stond, de situatie overzichtelijk was en/of er geen ander verkeer in de buurt was. Dit beeld sluit ook aan bij de bevindingen van de politie (2.5.2 onder b).

4.10.

[verzoeker 1] had zijn snelheid aan de onoverzichtelijke situatie aan moeten passen, maar heeft dat niet gedaan. Hij kon niet zien of er achter de auto’s die rechtdoor de Elandstraat in reden andere auto’s reden die linksaf sloegen, zoals [verweerder 1] deed. Als [verzoeker 1] zijn snelheid had aangepast had hij [verweerder 1] mogelijk eerder gezien, op tijd kunnen remmen of uitwijken en het ongeval kunnen voorkomen. De rechtbank acht het redelijk om ervan uit te gaan dat de fout van [verzoeker 1] voor 30 procent heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval en de schade, en de fout van [verweerder 1] voor 70 procent.

4.11.

De rechtbank gaat dus voorbij aan het betoog van Allianz c.s. dat het ongeval (volledig) is te wijten aan [verzoeker 1] omdat hij zonder rijbewijs reed en juist meermalen is gezakt. Het gaat hier om een afweging op basis van causaliteit en daarbij is van belang hoe de verkeersdeelnemers zich hebben gedragen en welke gevolgen dat heeft gehad. Het feit dat [verzoeker 1] geen rijbewijs had droeg wellicht bij aan zijn rijgedrag en weegt op die manier mee in de beoordeling. Dat hij geen rijbewijs had gehaald betekent niet zonder meer dat hij niet in staat was om een bromfiets besturen en/of de situatie niet zou kunnen overzien. De rechtbank acht het ook niet aannemelijk dat als hij wel een rijbewijs had gehad, het ongeval niet was gebeurd.

[verzoeker 2] heeft als passagier van de bromfiets deels eigen schuld

4.12.

Ook voor [verzoeker 2] geldt dat het ontstaan van het ongeval en de daaruit volgende schade deels een gevolg is van omstandigheden die aan haar kunnen worden toegerekend.

4.13.

[verzoeker 2] heeft verteld dat zij zelf wel een rijbewijs heeft, maar dat zij het die avond niet verstandig vond om zelf te rijden. Zij liet [verzoeker 1] daarom rijden, ook al wist ze dat hij geen rijbewijs heeft. Zij is bij hem achterop gestapt en heeft gezien dat de verkeerslichten oranje knipperden (2.9). [verzoeker 2] had kunnen en moeten beseffen dat het veiliger was om niet bij hem achterop te stappen en vervolgens ook dat zij voorzichtig moesten oversteken, maar uit niets blijkt dat zij heeft geprobeerd om [verzoeker 1] duidelijk te maken dat hij langzamer moest rijden toen hij wilde oversteken. Had zij dit wel gedaan, dan was het ongeval wellicht voorkomen.

4.14.

De rechtbank is met Allianz c.s. eens dat ten aanzien van [verzoeker 2] een causaliteitsverdeling van 10% - 90% reëel is.

Geen billijkheidscorrectie

4.15.

Uit artikel 6:101 BW volgt dat een percentage eigen schuld kan worden bijgesteld als de billijkheid eist dat er een andere verdeling plaatsvindt. Daar is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak geen aanleiding voor. [verzoekers] heeft hierop een beroep gedaan, maar heeft geen feiten en omstandigheden aangedragen die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van zo ernstig letsel dat een hogere schadevergoedingsplicht van Allianz c.s. moet worden aangenomen dan volgt uit de causaliteitsafweging.

Slotsom

4.16.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [verweerder 1] jegens [verzoeker 1] aansprakelijk is voor 70% van de schade die hij lijdt als gevolg van het ongeval en dat [verweerder 1] jegens [verzoeker 2] aansprakelijk is voor 90% van de schade die zij lijdt als gevolg van het ongeval. Omdat de aansprakelijkheid van [verweerder 1] op grond van de WAM is gedekt door Alllianz, hebben [verzoeker 1] en [verzoeker 2] jegens Allianz op grond van artikel 6 van de WAM een eigen recht op schadevergoeding, voor dat deel van de schade waarvoor [verweerder 1] aansprakelijk is. [verweerder 1] en Allianz zijn beiden, hoofdelijk, gehouden de schadevergoeding te betalen.

De kosten van dit deelgeschil

4.17.

[verzoekers] verzoekt om vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt voor de deelgeschilprocedure. Zijn advocaat heeft in totaal 15,5 uur aan de procedure besteed (inclusief zitting met reistijd, ook die bij kanton). Zijn advocaat hanteert een uurtarief van € 275 exclusief 21% btw en inclusief kantoorkosten. [verzoekers] begroot de kosten daarom op 15,5 uur x € 275 = € 4.262,50 + 21% btw = € 5.157,63 + € 314 voor griffierecht (€ 86 bij kanton en € 228 bij het team handel) = € 5.471,63 in totaal.

4.18.

Artikel 1019aa lid 1 Rv bepaalt dat de rechtbank de kosten begroot die gemoeid zijn met de behandeling van het verzoek en dat de rechter daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking neemt. Allianz c.s. heeft geen verweer gevoerd tegen het aantal uren of het gestelde uurtarief, maar heeft wel aangevoerd dat er rekening mee moet worden gehouden dat zij er al in een vroeg stadium op heeft gewezen dat de zaak moest worden behandeld door het team Handel en niet door de kantonrechter. Daar heeft [verzoekers] volgens haar niet tijdig op gereageerd zodat er twee keer een mondelinge behandeling is gehouden.

4.19.

Allianz c.s. heeft in haar eerste verweerschrift naar voren gebracht dat voor haar niet duidelijk was of de zaak tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoorde, maar heeft zich niet beroepen op onbevoegdheid van de kantonrechter en om verwijzing verzocht. De rechtbank gaat daarom aan haar verweer voorbij en zal de uren die zijn besteed aan beide zittingen meewegen, zeker omdat het totaal aantal uren dat (de advocaat van) [verzoekers] rekent niet meer is dan 15,5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor matiging.

4.20.

Er is in het verzoekschrift geen onderscheid gemaakt tussen de kosten van rechtsbijstand ten behoeve van [verzoeker 1] en de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van [verzoeker 2] . Er is ook niet aangevoerd wie van hen welk deel van de kosten heeft betaald of nog zal betalen. Dat is wel van belang, omdat deze kosten deel uitmaken van de schade en daarvoor dus geldt dat [verweerder 1] en Allianz dit voor respectievelijk 70 en 90 procent moeten vergoeden. De rechtbank gaat ervan uit dat de kosten van de advocaat door [verzoeker 1] en [verzoeker 2] elk voor de helft gedragen (moeten) worden. [verweerder 1] en Allianz moeten aan [verzoeker 1] 70% vergoeden van ‘zijn’ helft en aan [verzoeker 2] 90% van ‘haar helft’ van de kosten, dat is 80% van het totaalbedrag als ineens aan de advocaat wordt betaald. ECLI:NL:RBDHA:2023:21500