Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 220208 Wie bepaalt noodzaak te verstrekken gegevens,inzage voor med. adviseur enof verzekeraar

HR 220208 Wie bepaalt noodzaak te verstrekken gegevens, inzage voor medisch adviseur enof verzekeraar
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) AMEV Schadeverzekering N.V., de rechtsvoorgangster van Fortis en hierna verder aan te duiden als Fortis, heeft als WAM-verzekeraar de aansprakelijkheid erkend voor het verkeersongeval dat [verweerster], als inzittende van een auto, op 23 oktober 2000 is overkomen.
(ii) [Verweerster] heeft opgegeven dat zij ten gevolge van het ongeval hoofdpijn en pijnklachten aan haar nek, schouders en armen heeft opgelopen. Ook stelt zij last van slaap- en concentratiestoornissen te hebben gekregen.
(iii) [Verweerster] is als gevolg van haar arbeidsongeschiktheid volledig uitgevallen voor haar werk. Zij is inmiddels ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidklasse
80-100% WAO.
(iv) Tussen (de adviseurs van) partijen is vruchteloos overleg gevoerd over de aan [verweerster] ten gevolge van het ongeval geleden schade.

3.2 Fortis heeft de rechtbank Utrecht verzocht een voorlopig deskundigenbericht te gelasten door een onafhankelijk neuroloog. Daartoe voerde Fortis aan dat zij, meer dan vier jaar na het ongeval, duidelijkheid wil verkrijgen over de toen eventueel bestaande beperkingen van [verweerster], het gestelde causaal verband tussen die beperkingen en het ongeval en omtrent de uit het ongeval voortgevloeide schade. Bij dat onderzoek is volgens Fortis de volledige medische geschiedenis van [verweerster] (van voor en na het ongeval) van evident belang "onder meer voor de beantwoording van de aan de deskundige voor te leggen vraag of er klachten zijn die er ook zouden zijn geweest, of op enig moment ook zouden kunnen zijn ontstaan, als het ongeval niet had plaatsgehad, alsmede voor de vraag of [verweerster], het ongeval weggedacht, op enig moment eveneens zou zijn uitgevallen". Fortis verzocht daarom de rechtbank te bepalen dat de te benoemen deskundige zal beschikken over het gehele medische dossier van [verweerster] (van voor en na het ongeval), inclusief de huisartsenkaart van de tien jaren voor het ongeval alsmede stukken waaruit haar ziekteverzuim in die periode blijkt, en voorts dat een afschrift van deze stukken zal worden verstrekt aan de medisch adviseur van Fortis.

3.3.1 De rechtbank heeft het voorlopig deskundigenonderzoek bevolen. Zij heeft echter niet toegewezen het verzoek van Fortis te bepalen dat de te benoemen deskundige zal beschikken over het gehele medische dossier van [verweerster] (van voor en na het ongeval), inclusief de huisartsenkaart van de tien jaren voor het ongeval alsmede stukken waaruit haar ziekteverzuim in die periode blijkt, en voorts dat een afschrift van deze stukken zal worden verstrekt aan de medisch adviseur van Fortis. Daartoe overwoog zij in rov. 3.4:

"Ter terechtzitting heeft [verweerster] verklaard geen bezwaar te hebben tegen het verstrekken van haar medische voorgeschiedenis. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat partijen de hierna te benoemen deskundige inzage zullen geven in alle bescheiden die hij voor de uitvoering van zijn opdracht van belang acht. Indien een partij schriftelijke opmerkingen aan de deskundige doet toekomen, verstrekt zij daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij. Hieronder verstaat de rechtbank mede dat de medische voorgeschiedenis van [verweerster] ook aan de medisch adviseur van [Fortis] zal worden verstrekt". (...)

3.4 In hoger beroep keerde Fortis zich met grief 1 tegen de beslissing van de rechtbank het aan de deskundige over te laten welke medische gegevens [verweerster] aan de deskundige en aan de medisch adviseur van Fortis dient over te leggen (zie hiervoor in 3.3.1).
Met betrekking tot grief 1 heeft het hof, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:

"3.10. Voorts heeft het volgende te gelden. Zoals ook door Amev (terecht) is aangevoerd is het geen vanzelfsprekendheid dat [verweerster], een vordering tot schadevergoeding instellend wegens een haar overkomen verkeersongeval, haar volledige medisch dossier aan de verzekeringsmaatschappij van de aansprakelijke partij afgeeft. Bij de beslissing of zij daartoe gehouden is zullen tal van factoren (aldus ook Amev in haar toelichting, nr. 19, bij gelegenheid van de mondelinge behandeling) een rol behoren te spelen. Het hof is van oordeel dat partijen zich hierover op deugdelijke wijze moeten kunnen uitlaten en dat de rechter, in het kader van het volledige op de aansprakelijkheid betrekking hebbende debat, zich hierover aan de hand van de stellingen over en weer - en mede gelet op het bepaalde in artikel 22 Rv. - een oordeel zal moeten vormen. Pas in dat debat - naar het oordeel van het hof: in het bodemgeschil - zal ook de equality of arms (waarop door Amev in dit geding zwaar de nadruk is gelegd) als een belangrijke wegingfactor - tegenover het door [verweerster] gedane beroep op artikel 8 EVRM - aan de orde zijn. Ook om deze reden leent deze procedure zich - in beginsel - niet voor het door Amev gestelde doel."

Mede op grond hiervan oordeelde het hof dat grief 1 geen doel trof.

3.5.1 Hiertegen komt Fortis met in het bijzonder onderdeel 3 op. Dienaangaande geldt het volgende.

3.5.2 Een voorlopig deskundigenbericht als bedoeld in art. 202 Rv. strekt ertoe de verzoekende partij door middel van het uit te brengen deskundigenbericht bewijs te verschaffen van feiten en omstandigheden die zij in een eventueel te beginnen of reeds aanhangige procedure zou hebben te bewijzen, dan wel de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht meer zekerheid te verkrijgen omtrent voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of deze voort te zetten (vgl. voor dit laatste HR 19 december 2003, nr. R03/017, NJ 2004, 584).

3.5.3 Beoogd is dus het verkrijgen van een antwoord van de deskundige op de hem gestelde vragen. Dat oordeel geeft de deskundige naar het voorschrift van art. 198 lid 1 Rv. (ingevolge art. 205 lid 1 Rv. op het voorlopige deskundigenonderzoek van toepassing) onpartijdig en naar beste weten. Dit brengt mee dat het de deskundige is, die heeft te bepalen welke door partijen te verschaffen gegevens voor de uitvoering van het hem opgedragen onderzoek noodzakelijk zijn. De partijen zijn op grond van art. 198 lid 3 Rv. tot medewerking aan het deskundigenonderzoek verplicht - en dat geldt dus ook voor de (eventuele) wederpartij van de verzoeker indien haar medewerking voor de uitvoering van het onderzoek naar het oordeel van de deskundige noodzakelijk is -, zodat zij desgevraagd de deskundige die gegevens moeten verstrekken. Uit een weigering tot medewerking aan het deskundigenonderzoek zal, indien het deskundigenbericht in de procedure wordt overgelegd, de rechter die in het geschil beslist, de gevolgtrekking kunnen maken die hij geraden acht (vgl. HR 26 maart 2004, nr. R03/045, RvdW 2004, 54).
In dit stelsel past niet dat de verzoeker bij zijn verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht aan de rechter die over het verzoek oordeelt, het nevenverzoek doet de (eventuele) wederpartij op voorhand te bevelen bepaalde gegevens aan de deskundige te verschaffen.

3.5.4. Vervolgens rijst de vraag of de verzoeker aanspraak kan maken op verstrekking van of inzage in alle medische gegevens die haar wederpartij aan de deskundige heeft verschaft. Dienaangaande geldt het volgende.
Het bepaalde in de slotzin van het tweede lid van art. 198 alsmede het daaraan ten grondslag liggende contradictoire beginsel brengt mee dat gegevens die door de ene partij aan de deskundige worden verschaft, tegelijkertijd in afschrift of ter inzage worden verstrekt aan de wederpartij. Dit geldt echter niet onverkort voor medische gegevens die aan de deskundige worden verstrekt door de partij die eventueel gebruik kan maken van het blokkeringsrecht als bedoeld in art. 7:464 lid 2, aanhef en onder b, BW. Deze partij is, met het oog op de eventuele uitoefening van haar blokkeringsrecht, in beginsel niet verplicht de door haar aan de deskundige verschafte medische gegevens tegelijkertijd aan de wederpartij in afschrift of ter inzage te verstrekken. Dit lijdt echter in een geval dat de wederpartij een verzekeraar is die beschikt over een medisch adviseur, in zoverre uitzondering dat tevens en tegelijkertijd aan de medisch adviseur van de verzekeraar alle aan de deskundige verschafte medische gegevens in afschrift of ter inzage dienen te worden verstrekt. Aangenomen moet immers worden dat de medisch adviseur, ook ten opzichte van de verzekeraar, de aldus verkregen medische informatie als hem onder zijn geheimhoudingsplicht toevertrouwd zal beschouwen en behandelen.
Aantekening verdient verder nog dat de deskundige in zijn bericht zal hebben aan te geven welke medische gegevens hij heeft ontvangen, waaronder ook die welke hij weliswaar heeft ontvangen maar niet aan zijn deskundig oordeel ten grondslag heeft gelegd.
Al het voorgaande geldt ook met betrekking tot een door de rechter in de procedure op de voet van art. 194 Rv. bevolen deskundigenbericht.
Indien de partij die het blokkeringsrecht heeft, van dit recht geen gebruik maakt en het deskundigenbericht ter beschikking van de wederpartij wordt gesteld, dan is eerstgenoemde partij, indien de wederpartij het verlangt of op bevel van de rechter die het bevel tot het deskundigenbericht heeft gegeven dan wel de rechter in de hoofdprocedure, alsnog verplicht alle door haar aan de deskundige verschafte medische gegevens aan de wederpartij in afschrift of ter inzage te verstrekken. Weigert zij dit te doen, zonder dat zij daartoe gewichtige redenen als bedoeld in art. 22 Rv. heeft aangevoerd welke door de rechter gegrond zijn geoordeeld, dan zal de rechter in de hoofdprocedure uit die weigering de gevolgtrekking kunnen maken die hij geraden acht.

3.5.5. Hetgeen het hof in rov. 3.10 heeft overwogen ten aanzien van de vraag of [verweerster] gehouden is gegevens uit haar medisch dossier aan Fortis in afschrift of ter inzage te verschaffen, dient in het licht van het vorenstaande als volgt te worden begrepen. Naar het oordeel van het hof dient ter beantwoording van die vraag een afweging plaats te vinden van het in art. 8 EVRM gewaarborgde recht van [verweerster] op privacy en het in art. 6 EVRM besloten liggende en in art. 19 Rv. tot uitdrukking gebrachte contradictoire beginsel (equality of arms) waaraan Fortis het recht ontleent effectief commentaar te kunnen leveren op het deskundigenbericht en daartoe kennis te nemen van de aan de deskundige ter beschikking gestelde medische gegevens. Kennelijk en terecht doelt het hof daarbij niet op de situatie voorafgaande aan en tijdens het onderzoek door de deskundige
- in welke situaties [verweerster], zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 3.5.4 is overwogen, in verband met haar blokkeringsrecht, ten opzichte van Fortis nog geen verplichting heeft tot het verschaffen van medische gegevens (doch wel ten opzichte van de medisch adviseur van Fortis) -, maar slechts op die welke zal zijn ontstaan nadat het voorlopige deskundigenbericht is overgelegd en [verweerster] met betrekking tot het bericht dus geen gebruik heeft gemaakt van haar blokkeringsrecht. Zoals gezegd dient in dat geval [verweerster] alle door haar aan de deskundige verschafte gegevens aan Fortis in afschrift of ter inzage te verstrekken. Voor de door het hof bedoelde afweging is dan ook slechts plaats indien [verweerster] zulks weigert met een beroep op een gewichtige reden als bedoeld in art. 22 Rv. Aldus begrepen geeft het oordeel van het hof blijk van een juiste rechtsopvatting. Onderdeel 3 faalt daarom.
LJN: BB3676 conclusie AG Spier. (alweer: