Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Bosch 161007 appellant heeft geen recht op meer vergoeding bgk dan de betaalde fl. 1.500,00

Hof Den Bosch 161007 appellant heeft geen recht op meer vergoeding bgk dan de reeds betaalde fl. 1.500,-
8.1. Gelet op het in rechtsoverweging 4.4.5. van het tussenarrest verwoorde uitgangspunt - weliswaar is voor de toewijsbaarheid van een vordering als de onderhavige niet beslissend of uiteindelijk komt vast te staan dàt schade is geleden, maar wel of het redelijk is geweest dat kosten zijn gemaakt in het kader van het onderzoek naar mogelijke schadeposten, en of de hoogte van die kosten, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk is - zal het hof allereerst bezien welke werkzaamheden [persoon 1] heeft verricht en in welke periode en op welke datum (data) [persoon 1] welke medische informatie heeft opgevraagd. Hierop hebben de vragen a) en b) in rechtsoverweging 4.4.8. van het tussenarrest betrekking.

8.2. In het kader van vraag a) heeft [appellant] bij akte na tussenvonnis als productie 1 stukken overgelegd die hij reeds als productie 10 bij repliek had overgelegd. Op dit punt heeft [appellant] dus geen nadere informatie verstrekt. Het betreft de door [persoon 1] verrichte werkzaamheden in de periode 25 mei 1999 tot en met 1 november 2002.

8.3. In het kader van vraag b) heeft [appellant] uiteengezet op welke wijze en op welke data [persoon 1] medische informatie heeft opgevraagd en wanneer de desbetreffende informatie door (de medisch adviseur van) [persoon 1] is ontvangen (akte na tussenarrest, prod. 2). Voorts heeft [appellant] correspondentie overgelegd tussen [persoon 1] en Assuraad met betrekking tot een eerder aan [appellant] overkomen ongeval (akte na tussenarrest, prod. 6).

8.4. Het hof overweegt als volgt. De bedrijfsarts heeft bij brief van 29 mei 2000 aan de medisch adviseur van [persoon 1], dr. mr. J.W. Bins, over [appellant] het volgende bericht (prod. 2, 2e stuk bij akte na tussenarrest). De bedrijfsarts heeft [appellant] op 21 juni 1999 op het spreekuur gezien. Tijdens onderzoek op die datum heeft de bedrijfsarts een beperkte bewegelijkheid in de cervicale wervelkolom, geen sensibiliteits- of krachtsverlies in de armen geconstateerd en geen functiebeperking in de rechter schouder. Afgesproken is dat [appellant] op 24 juni 1999 zou trachten zijn werkzaamheden voor 50% te hervatten. De bedrijfsarts heeft [appellant] op het spreekuur van 16 juli 1999 teruggezien wegens een keelontsteking. Op 16 juli 1999 waren de nekklachten, klachten van hoofdpijn, duizeligheid en concentratiestoornissen nog steeds aanwezig. Op het spreekuurbezoek van 9 augustus 1999 was er nog sprake van hoofdpijn en "pijnklachten cervicale wervelkolom". Op het spreekuurbezoek van 30 augustus 1999 is met [appellant] afgesproken dat hij op 6 september 1999 voor 50% zou hervatten. Het zou toen iets beter met [appellant] gaan. "Hoofdpijn blijft aanwezig, bewegelijkheid cervicale wervelkolom nog iets beperkt. Concentratie komt weer wat terug". [appellant] heeft op 27 oktober 1999 volledig hervat. Op 13 april 2000 volgde een nieuwe ziekmelding wegens hoofdpijn en pijnklachten aan de cervicale- en lumbale wervelkolom. De bedrijfsarts heeft [appellant] op 24 mei 2000 opnieuw gezien. Bij onderzoek op 24 mei 2000 heeft de bedrijfsarts geconstateerd: "een geringe hypertonie paravertebraal, bewegingspatroon verder goed, ook in cervicale wervelkolom geen beperkingen meer". [appellant] heeft op 5 juni 2000 volledig hervat. Bij brief van 1 december 2000 heeft de bedrijfsarts aan de medisch adviseur bericht dat er sprake was van een ziekmelding op 10 juli 2000 wegens hoofdpijnklachten, van een werkhervatting op 14 juli 2000, van een tweede ziekmelding op 24 augustus 2000 wegens knieklachten door het verdraaien van de knie en van wederom werkhervatting, ditmaal op 25 september 2000 ((prod. 2, 6e stuk, bij akte na tussenarrest). De huisarts van [appellant] maakt in zijn brief van 7 december 2000 (prod. 2, 7e stuk bij de akte na tussenarrest) melding van een aantekening door de waarnemend huisarts op 4 april 2000 luidende "blijft nekklachten houden 2 maal trauma whiplash, pm neuroloog" en van een consult op 15 mei 2000 wegens "lumbalgie". De door [appellant] geconsulteerde neuroloog heeft op 2 augustus 2000 aan de huisarts van [appellant] geschreven "Ik heb hem gerustgesteld over de hoofdpijnklachten. Veel meer heb ik niet voor hem kunnen doen. Medicamenteus zou eventueel een onderhoudsbehandeling met Amitriptyline te overwegen zijn" (prod. 2, 5e stuk bij de akte na tussenarrest). Omtrent de medische situatie van [appellant] na augustus 2000 is geen informatie verstrekt. De medisch adviseur van [persoon 1] heeft bij brief van 29 januari 2001 aan [persoon 1] bericht: "Het geheel overziende moeten wij nu in elk geval constateren dat uw cliënt weer volledig aan het werk is. Voor het eerste ongeval was hij al bij de neuroloog bekend. Na de eerste aanrijding is hij uiteindelijk weer opgeknapt. Na de tweede ook. Ik adviseer u thans deze schade indien er nog restschade is, op creatieve wijze af te wikkelen. [...]".

8.5. Op grond van het vorenstaande kan het hof niet tot de conclusie komen dat alle kosten wegens werkzaamheden die [persoon 1] blijkens de urenstaten heeft verricht in de periode 25 mei 1999 tot en met 1 november 2002 (zie rov 8.2.) beschouwd kunnen worden als kosten die in redelijkheid zijn gemaakt in het kader van het onderzoek naar mogelijke schadeposten.

8.6. Daarmee is aan de orde de vraag of de hoogte van de door [appellant] gevorderde kosten, voor zover deze voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk is. Op dit punt is van belang het bedrag dat SR reeds als voorschot heeft betaald. SR heeft in eerste aanleg gesteld dat in het door haar als voorschot betaalde bedrag van EUR 1.588,23 de kosten van rechtsbijstand zijn begrepen. In appel heeft SR het bedrag van NLG 3.500,- bij antwoordakte na tussenarrest als volgt gespecificeerd (mva, prod. 1 en antwoordakte van 3 juli 2007, punt 2 en prod. 2):
a) voertuigschade, expertisekosten en rente NLG 1.850,00
c) expertisekosten " 145,80
b) overige schade, waaronder vergoeding kosten
van rechtsbijstand " 1.500,00
SR heeft de bedragen van NLG 1.860,- en NLG 145,80 betaald op 16 juli 1999 en het bedrag van NLG 1.500,- op 29 november 1999.

8.7. Het hof kan de vraag of de hoogte van de gevorderde kosten, voor zover toewijsbaar, redelijk is, op grond van de door [appellant] bij akte na tussenarrest overgelegde stukken niet bevestigend beantwoorden. Uit deze stukken blijkt niet meer dan dat [persoon 1] een aantal - gelijkluidende - medische machtigingen heeft opgesteld, dat is gecorrespondeerd met de medisch adviseur van [persoon 1] en dat de medisch adviseur bij brief van 29 januari 2001 [persoon 1] heeft geadviseerd eventuele restschade "op een creatieve wijze af te wikkelen". Het hof is van oordeel dat de werkzaamheden van [persoon 1] vóór 29 januari 2001 beperkt van omvang waren en dat, gezien de brief van die datum van de medisch adviseur, daarna in redelijkheid nog maar zeer beperkt kosten konden worden gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.

8.8. Het hof heeft [appellant] tevens in de gelegenheid gesteld nader aan te geven welke schade volgens hem is geleden en nog niet door SR is vergoed. Op dit punt heeft [appellant] bij akte na tussenarrest enkel verwezen naar zijn brief van 5 juli 2002, welke brief reeds als productie 6 bij repliek is overgelegd, terwijl het hof in het tussenarrest heeft overwogen dat uit deze brief niet is op te maken dat [appellant] enig verlies aan verdiencapaciteit lijdt of zal lijden als gevolg van het hem overkomen ongeval (rov 4.4.7.). Uit al het vorenstaande volgt dat niet is komen vast te staan dat [appellant] jegens SR recht heeft op een hoger bedrag aan vergoeding van kosten wegens door [persoon 1] verrichte werkzaamheden dan het bedrag dat geacht moet worden te zijn begrepen in het bedrag van NLG 1.500,- dat SR reeds onder meer ter zake vergoeding kosten rechtsbijstand heeft betaald.
LJN BB7377