Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 160507 twee dossiers, t.w. strafzaak en schadevergoedingszaak; kosten ter instructie zaak

Rb Arnhem 160507 twee dossiers, t.w. strafzaak en schadevergoedingszaak; kosten ter instructie van de zaak
2.7.  Naar aanleiding van rechtsoverweging 3.13 van het vonnis van 29 maart 2006 heeft [eiser] zijn vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten als volgt toegelicht. Er is sprake van twee dossiers, te weten het dossier “[eiser]/[gedaagde]”, dat ziet op zijn vordering als benadeelde partij in de strafzaak, en het dossier “[eiser]/[gedaagde] schadevergoeding”, dat ziet op de vordering van smartengeld wegens shockschade voor de burgerlijke rechter, nadat de strafrechter [eiser] in deze vordering niet-ontvankelijk had verklaard. Het totaal van de kosten gemaakt in deze beide dossiers bedraagt € 15.114,42, hetgeen het gevorderde dus zelfs overstijgt. Daarnaast is sprake van een dossier “[eiser]/boedel- en nalatenschap”, dat ziet op de problematiek rond de afwikkeling van de boedel en nalatenschap. De daarin gemaakte kosten worden thans niet gevorderd.

2.8.  Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] al de hoogte van de kosten betwist; gesteld dat ze ook zien op het geschil rond de boedel en nalatenschap en daarom niet in deze procedure toewijsbaar zijn; gesteld dat ze niet redelijk zijn, dat ze vallen onder de proceskostenveroordeling en dat [eiser] op grond van zijn schadebeperkingsplicht gehouden was een toevoeging aan te vragen. [gedaagde] heeft de nadere toelichting van [eiser] vervolgens niet betwist, maar aangevoerd dat [eiser] niet heeft gespecificeerd welke kosten het directe gevolg zijn van het overlijden van zijn dochter.

2.9.  Hierover wordt als volgt overwogen. In deze procedure kunnen slechts worden toegewezen de buitengerechtelijke kosten die [eiser] heeft gemaakt ten behoeve van zijn vordering tot vergoeding van shockschade. De kosten vanwege de geschillen rond de boedel en de nalatenschap vallen daarbuiten. Uit de nadere toelichting van [eiser], die door [gedaagde] niet is betwist, blijkt dat hij deze ook niet vordert. De kosten die [eiser] wel vordert zien op de strafzaak en op de onderhavige zaak. Daarmee staat voldoende vast dat zij het gevolg zijn van de shockschade van [eiser]. In de onderhavige zaak is immers uitsluitend die schade aan de orde, terwijl in de strafzaak de shockschade veruit het belangrijkste en bewerkelijkste onderdeel van de vordering betrof.

2.10.  Voor toewijzing van buitengerechtelijke kosten moet echter ook zijn voldaan aan de voorwaarden van artikel 6:96 BW. Anders dan [eiser] veronderstelt, komen niet alle kosten voor werkzaamheden van vóór de dagvaarding als buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking. De kosten die zien op “instructie van de zaak”, dat wil zeggen feitenvergaring, juridische analyse van de feiten, bewijsgaring, vallen, als het eenmaal tot een procedure is gekomen, onder de proceskostenveroordeling van artikel 237 tot en met 240 Rv, zo volgt uit artikel 241 Rv. Dat geldt eveneens indien sprake is van een voeging als benadeelde partij in de strafzaak, zo volgt uit het arrest HR 29 mei 2001, NJ 2002, 123. De kosten van een benadeelde partij in de strafzaak komen dus voor vergoeding in aanmerking volgens de systematiek van artikel 237 tot en met 241 Rv en artikel 6:96 BW. Dat betekent dat de kosten van de instructie van de zaak in de strafprocedure door de strafrechter dienen te worden begroot op de voet van de artikelen 237 tot en met 240 Rv. Die kosten kunnen thans in deze civiele procedure dus niet worden toegewezen.

2.11.  De buitengerechtelijke kosten die voorafgaand aan de strafprocedure zijn gemaakt kunnen echter wel nog als vermogensschade in deze civiele procedure worden gevorderd. Uit de overgelegde declaraties en urenverantwoordingen blijkt dat de werkzaamheden in het dossier “[eiser]/[gedaagde]” hebben bestaan uit overleg met cliënt, correspondentie, opbouwen dossier, bestudering jurisprudentie. Er zijn schikkingsvoorstellen gedaan, doch die zijn door [gedaagde] van de hand gewezen omdat hij van mening was dat aan de criteria voor toewijzing van shockschade niet was voldaan. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat het grootste deel van de werkzaamheden ziet op de instructie van de zaak. De buitengerechtelijke kosten zullen daarom slechts worden toegewezen tot een bedrag van € 904,00, dat wil zeggen op grond van het rapport Voorwerk-II begroot op twee punten van het toepasselijke liquidatietarief II.

2.12.  Nu [eiser] heeft gesteld dat het dossier “[eiser]/[gedaagde] schadevergoeding” is geopend nadat hij niet-ontvankelijk was verklaard in de strafzaak en deze beslissing onherroepelijk was geworden, moet worden aangenomen dat de kosten die in dat dossier zijn gemaakt, zien op de instructie van de onderhavige civiele procedure. Zij vallen derhalve onder de proceskosten en komen dus niet op grond van artikel 6:96 BW voor toewijzing in aanmerking.

2.13.  De rechtbank volgt [gedaagde] niet in zijn stelling dat [eiser] op grond van zijn schadebeperkingsplicht gehouden was een toevoeging aan te vragen. Of [eiser] voor een toevoeging in aanmerking zou zijn gekomen, kan de rechtbank op basis van de voorhanden zijnde stukken niet beoordelen. Zelfs al zou dat echter zo zijn, dan nog kon [eiser] in redelijkheid besluiten dat niet te doen, te meer nu de thans toewijsbaar geachte buitengerechtelijke kosten beperkt van omvang zijn. Gezien deze beperkte omvang was [eiser] niet jegens [gedaagde] gehouden ter verdere beperking van de buitengerechtelijke kosten en op straffe van een geslaagd beroep op art. 6:101 BW een toevoeging aan te vragen.

2.14.  [eiser] heeft nog aangevoerd dat het hem gaat om erkenning, hetgeen hij door middel van deze procedure wil bereiken, zodat de daarvoor gemaakte kosten dienen te worden beschouwd als redelijke kosten ter beperking van de schade. Kennelijk bedoelt [eiser] daarmee dat de procedure de gevolgen van het geestelijk letsel, de posttraumatische stressstoornis, vermindert. In deze redenering volgt de rechtbank [eiser] niet. Juridische procedures die uitmonden in een gunstige beslissing voor de benadeelde hebben mogelijk als neveneffect dat de benadeelde zich in zijn leed erkend voelt. Dat wil in het algemeen echter niet zeggen dat, andersom, een juridische procedure de aangewezen weg is voor een benadeelde die zich in zijn leed niet erkend voelt. Een juridische procedure is niet bedoeld om erkenning te verkrijgen (zie HR 9 oktober 1998, NJ 1998, 853). Daarom kan het voeren van een procedure niet worden beschouwd als een redelijk middel ter beperking van schade (te weten: geestelijk letsel) in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub a BW. De kosten voor die procedure komen dus niet op de voet van die bepaling voor toewijzing in aanmerking.

2.15.  Voorzover [eiser] – met zijn bij akte ingenomen stelling dat de buitengerechtelijke kosten ook zien op een conservatoir beslag - heeft beoogd de kosten van het gelegde beslag te vorderen, zal dit worden afgewezen omdat de beslagstukken niet zijn overgelegd en daarom niet kan worden beoordeeld of aan de wettelijke vereisten is voldaan en deze kosten overigens ook niet kunnen worden begroot.

2.16.  De gevorderde rente over de hoofdsom is toewijsbaar vanaf 22 juni 2003, de datum waarop de onrechtmatige daad, te weten de moord op [-----], is gepleegd. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten vanaf de dag der dagvaarding is eveneens toewijsbaar.
LJN BA6358