Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 101215 rechtsbijstandkosten: gevorderd 37.228,00 toegewezen € 20.000,00; 110 uur in 4 1/2 jaar niet op voorhand onredelijk

Rb Gelderland 101215 uit gezamenlijke expertise volgt dat rugklachten niet in causaal verband staan met ongeval
- rechtsbijstandkosten: gevorderd 37.228,00 toegewezen € 20.000,00; 110 uur in 4 1/2 jaar niet op voorhand onredelijk 

- kosten deelgeschil gevorderd en toegewezen 20 uur x € 275,00 (+kosten) € 6.874,00.

II-Buitengerechtelijke kosten

4.6.
De totale kosten – (advocaat)kosten en medische verschotten – van de behandeling van de zaak in de periode november 2010-juni 2015 (tot aan de voorbereiding van het deelgeschil) bedragen volgens [verzoeker] € 44.929,00. Wat betreft de advocaatkosten is tot en met oktober 2014 gerekend met een uurtarief van € 240,00 oplopend tot € 260,00 exclusief kantoorkosten en btw, en vanaf januari 2015 met een uurtarief van € 275,00 inclusief kantoorkosten, exclusief btw, met een totaal aantal gewerkte uren van 110 uur. Van het genoemde bedrag is volgens [verzoeker] tot op heden een bedrag van € 7.700,73 vergoed door Amlin, zodat een bedrag van € 37.228,27 resteert. [verzoeker] heeft de hoogte van de genoemde bedragen onderbouwd aan de hand van gespecificeerde declaraties en facturen van de ingeschakelde medisch adviseurs.

4.7.
Amlin heeft aangevoerd dat het opgevoerde bedrag de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW niet kan doorstaan. Het uurtarief is volgens Amlin te hoog, terwijl eveneens het aantal in rekening gebrachte uren niet in verhouding staat tot de aard en complexiteit van de zaak. Bovendien staat het bedrag van € 44.929,00 niet in verhouding tot de totale schade van [verzoeker] , uitgaande van het ontbreken van causaal verband tussen het ongeval en de rugklachten. Amlin stelt, uitgaande van een tijdsbesteding van 60 uur x een uurtarief van € 220,00, dat een bedrag van in totaal € 16.000,00 redelijk is, waarvan naar eigen zeggen reeds een bedrag van € 10.000,00 is voldaan, zodat een bedrag van € 6.000,00 resteert.

4.8.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat Amlin op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW de buitengerechtelijke kosten van [verzoeker] aan hem moet vergoeden, voor zover die kosten redelijk zijn en de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te verkrijgen. Over de hier bedoelde redelijkheid is tussen partijen een geschil gerezen. De beslechting van dit geschil kan in een procedure als de onderhavige aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst bijdragen, al was het maar omdat daarmee een belemmering kan worden weggenomen voor de voor een reële vaststellingsovereenkomst noodzakelijke verdere rechtshulpverlening. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de wetgever de weigering van de verzekeraar advocaatkosten tussentijds te betalen expliciet als voorbeeld van een deelgeschil heeft aangeduid (TK 2007-2008, 31 518 nr. 3, pagina 16). Voor de beoordeling of de declaraties van mr. Van Waterschoot, waarvan [verzoeker] een veroordeling tot betaling heeft verzocht, zijn te beschouwen als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid c.q. redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, is de aard en omvang van de schade en de complexiteit van de zaak van belang. Daarnaast komt betekenis toe aan de verhouding tussen de schade en de kosten, met dien verstande dat ook indien uiteindelijk niet komt vast te staan dat schade is geleden, aanspraak op vergoeding van deze kosten kan bestaan (HR 11 juli 2003, NJ 2005/50 en HR 13 maart 2015, NJ 2015/145). De verhouding die verzekeraars als zijnde redelijk hanteren, de zogenoemde PIV-staffel, vormt bij de beoordeling niet het uitgangspunt, maar wel één van de factoren. Ook de opstelling van partijen kan van invloed zijn op de redelijkheid van het maken van kosten en de omvang ervan.
Nu de omvang van de schade thans niet vast staat kan niet op voorhand worden vastgesteld dat sprake is van een wanverhouding tussen schade en kosten, zoals Amlin heeft opgeworpen. Beperking van de kosten op die grond is dan ook niet aan de orde. Vanwege de onzekerheid over de omvang van de schade, bestaat aanleiding de tot op heden gemaakte kosten niet thans vast te stellen maar te bezien of (een deel) van de opgevoerde kosten bij wege van voorschot door Amlin moet(en) worden betaald.

4.9.
Ten aanzien van de hoogte van de declaraties van de advocaat van [verzoeker] is het volgende van belang.
De declaraties zijn behoorlijk gespecificeerd en niet op voorhand is onredelijk te achten dat in vierenhalf jaar tijd 110 uur is besteed. Amlin heeft ook niet concreet gesteld op welk(e) punt(en) de gedeclareerde werkzaamheden onnodig zijn verricht en/of voor welke werkzaamheden onnodig veel tijd is gedeclareerd. Gelet op het feit dat de vraag naar het causaal verband tussen het ongeval en de rugklachten van [verzoeker] een belangrijk aspect vormde voor de afhandeling van de definitieve schade en partijen in 2013 in gezamenlijk overleg hebben besloten tot een medische expertise door dr. Heeg op dit punt, aan wie in maart 2015 nog nadere vragen zijn voorgelegd die nog van belang zouden kunnen zijn, kan niet worden geconcludeerd dat het niet redelijk was de daarmee verband houdende kosten te maken. Het verdisconteerde uurtarief acht de rechtbank op zichzelf niet buitensporig. Bij deze stand van zaken is thans voldoende aannemelijk dat uiteindelijk ten minste nog een bedrag van € 20.000,00 aan advocaatkosten in redelijkheid gemaakt moet worden geacht. In zoverre is het verzoek sub II. toewijsbaar. De bijdrage van deze beslissing aan een vaststellingsovereenkomst acht de rechtbank voldoende in de zin van artikel 1019z Rv.

III-Kosten deelgeschil

4.10.
[verzoeker] heeft verzocht deze kosten te begroten, en Amlin te veroordelen tot betaling daarvan, op € 6.874,00. Dat bedrag bestaat uit € 219,00 griffierecht en 20 gewerkte uren tegen een uurtarief van € 275,00 (inclusief kantoorkosten en btw). Amlin acht 12 uren tegen een uurtarief van € 220,00 gerechtvaardigd.

4.11.
Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter in de beschikking de kosten begroot die gemoeid zijn met de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt en dat de rechter daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking neemt. Daarbij geldt een dubbele redelijkheidstoets: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn (MvT, Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 18).
Hetgeen door [verzoeker] is begroot komt de rechtbank gelet op de complexiteit van de zaak niet onredelijk voor, althans hetgeen Amlin daartegen heeft aangevoerd is onvoldoende (concreet) om tot een ander oordeel te komen. Overeenkomstig het verzoek zal Amlin tot betaling van deze kosten worden veroordeeld. ECLI:NL:RBGEL:2015:8267