Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 070120 provisorische zitplaats; verzekeraar heeft recht verwerkt de andere verzekeraar en/of de verzekerde bij de zaak te betrekken

GHARL 070120 schade mede gevolg van niet dragen gordel op provisorische zitplaats; verzekeraar heeft recht verwerkt de andere verzekeraar en/of de verzekerde bij de zaak te betrekken

4. De beoordeling in hoger beroep

Inleiding

4.1
In deze zaak gaat het om het volgende. Allianz stelt dat [geïntimeerde] als bestuurder van de Renault op grond van artikel 6:102 BW medeaansprakelijk is voor de door [C] geleden en te lijden schade, doordat hij [C] als passagier heeft laten plaatsnemen in de laadruimte van de Renault, op een daarvoor niet bestemde provisorische zitplaats zonder gordel. De door [C] geleden schade is tot op heden volledig door Allianz vergoed, met inachtneming van een percentage eigen schuld. Allianz stelt dat zij hiermee een groter deel van de schade heeft vergoed dan overeenkomt met haar bijdrageplicht. Volgens Allianz dient de door [C] geleden schade geheel, althans gedeeltelijk, voor rekening van [geïntimeerde] te komen. Zij beroept zich in dit verband op artikel 6:12 BW.

4.2
[geïntimeerde] heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat Allianz haar recht om hem aansprakelijk te houden (voor zover daar al sprake van zou zijn) heeft verwerkt door aansprakelijkheid voor het ongeval te erkennen en door aan Bovemij te berichten dat zij het dossier kon sluiten (zie hiervoor onder 2.10). [geïntimeerde] meent dat hij zich op deze mededeling van Allianz kan beroepen, nu de mededeling is gedaan aan Bovemij in de hoedanigheid van zijn eigen WAM-verzekeraar, waardoor de mededeling ook jegens hem te gelden heeft.

4.3
De rechtbank heeft [geïntimeerde] in dit standpunt gevolgd en heeft de vorderingen van Allianz om die reden afgewezen. Allianz is tegen dit oordeel in hoger beroep gekomen, onder aanvoering van vijf grieven. Allianz stelt, in de kern weergegeven, dat zij haar mededeling aan Bovemij in de e‑mail van 31 maart 2011 (“Naar aanleiding hiervan erkent Allianz Nederland aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval. Wat ons betreft kunt u uw dossier sluiten”) uitsluitend heeft gedaan in het kader van de Bedrijfsregeling en dat deze mededeling bovendien uitsluitend ziet op het ontstaan van het ongeval. Deze aansprakelijkheid kan volgens Allianz niet gelijk getrokken worden met de nadien gebleken medeaansprakelijkheid van [geïntimeerde] voor een omstandigheid die de schade van [C] heeft vergroot. Bovendien heeft Allianz tegenover [geïntimeerde] als zelfstandig aansprakelijke partij geen aansprakelijkheid erkend. Het bericht van Allianz is nooit aan [geïntimeerde] gericht, terwijl vaststaat dat hij dit bericht ook nooit heeft ontvangen. [geïntimeerde] kan er daarom geen rechten aan ontlenen.

4.4
Het hof zal de grieven gezamenlijk bespreken en zal daarbij eerst de vraag beantwoorden of Bovemij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat Allianz haar aanspraak jegens haar niet (meer) geldend zou maken - en zo ja, wat hiervan het gevolg is voor de aansprakelijkstelling van [geïntimeerde] door Allianz.
Heeft Allianz haar recht jegens Bovemij verwerkt?

4.5
Het hof stelt voorop dat van rechtsverwerking slechts sprake kan zijn indien de schuldeiser (in dit geval Allianz) zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht (vgl. HR 7 juni 1991; ECLI:NL:HR:1991:ZC0271); een beroep op rechtsverwerking komt neer op een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid en wordt slechts in uitzonderlijke omstandigheden gegrond geoordeeld (vgl. HR 20 mei 2005; ECLI:NL:HR:2005:AS4406). Hiervoor dienen door degene die zich op rechtsverwerking beroept, concrete feiten en omstandigheden te worden aangevoerd. Vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dat enkel tijdsverloop of enkel stilzitten van de wederpartij onvoldoende is om rechtsverwerking aan te nemen. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (vgl. HR 24 april 1998; ECLI:NL:HR:1998:ZC2635).

4.6
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat Allianz haar recht heeft verwerkt Bovemij als medeaansprakelijke te betrekken. Het hof onderschrijft wat de rechtbank over dit onderwerp in rechtsoverweging 4.7 tot en met 4.10 van het bestreden vonnis heeft overwogen. Deze overwegingen komen op het volgende neer.

4.7
Allianz heeft Bovemij op 12 januari 2011 op grond van de Bedrijfsregeling verzocht te participeren. Bovemij heeft dit verzoek gehonoreerd. Vervolgens heeft Allianz op 31 maart 2011 zonder enig voorbehoud aan Bovemij meegedeeld dat Allianz aansprakelijkheid voor het ongeval erkent en dat Bovemij het dossier kan sluiten. Vast staat dat Allianz op dat moment bekend was met het feit dat [C] op een provisorische zitplaats had gezeten, zonder een gordel te dragen. Deze feiten waren immers vermeld in het Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse van 29 oktober 2010 waarover ook Allianz beschikte. Bovendien waren deze feiten in februari 2011 door Bovemij nadrukkelijk aan Allianz meegedeeld als omstandigheden die moeten worden betrokken bij de schadeafhandeling. Allianz was dus vóór het versturen van de e-mail van 31 maart 2011 al op de hoogte van de omstandigheden waarop zij nu het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] baseert.
Onder die omstandigheid mocht Bovemij uit de e-mail van 31 maart 2011 opmaken dat Allianz de aansprakelijkheid voor het ongeval en de daaruit voor [C] voortvloeiende schade voor 100% erkende. Dat de Bedrijfsregeling een onderscheid kent tussen het ontstaan van het ongeval en de omvang van de schade maakt dit niet anders. Na de erkenning van de aansprakelijkheid volgde immers de mededeling dat Allianz niet langer van Bovemij verlangde dat zij op enigerlei wijze participeerde in de schade van [C] en dat Bovemij haar dossier kon sluiten. Allianz heeft vervolgens pas drie-en-een-half jaar later opnieuw contact gezocht met Bovemij over deze kwestie en Bovemij is (dus) ook op geen enkele wijze betrokken geweest bij de afhandeling van de schade van [C] en de daarmee samenhangende discussie over het in acht te nemen percentage eigen schuld.
Het betoog van Allianz dat pas later duidelijk werd dat de omstandigheden rondom de zitplaats van [C] in de Renault een doorslaggevende rol hebben gespeeld bij de ernst en de omvang van het letsel van [C] , waardoor sprake is van een nieuw feit en waardoor [geïntimeerde] pas later als medeaansprakelijke in beeld kwam, wordt niet gevolgd. De feiten en omstandigheden waarop Allianz aansprakelijkheid van [geïntimeerde] baseert, waren immers allang bekend bij Allianz. De gestelde onbekendheid van een causaal verband tussen deze omstandigheden en het letsel heeft Allianz er ook niet van weerhouden met (de belangenbehartiger van) [C] de discussie over eigen schuld aan te gaan. Voor zover voor Allianz op 31 maart 2011 daadwerkelijk nog niet duidelijk was of en in hoeverre [geïntimeerde] medeaansprakelijk kon worden gehouden voor de gevolgen van het ongeval voor [C] , had het op de weg van Allianz gelegen een voorbehoud te maken bij het erkennen van de aansprakelijkheid. Dat heeft zij niet gedaan. Daarmee heeft Allianz haar recht verwerkt Bovemij als medeaansprakelijke te betrekken.

Het (rechts)gevolg van de rechtsverwerking

4.8
Vervolgens is de vraag of ook [geïntimeerde] zich kan beroepen op de verklaring van Allianz jegens Bovemij en, daarmee samenhangend, wat in dit geval het (rechts)gevolg van de rechtsverwerking is voor de verhouding tussen Allianz en [geïntimeerde] .

4.9
Allianz heeft er terecht op gewezen dat haar e-mail van 31 maart 2011 alleen gericht was aan Bovemij en dat [geïntimeerde] dit bericht niet heeft ontvangen. [geïntimeerde] is pas van de inhoud van dit bericht op de hoogte geraakt nadat hij door Allianz aansprakelijk werd gesteld op 13 oktober 2015. Anders dan Bovemij, heeft [geïntimeerde] er dus niet op grond van de e-mail van 31 maart 2011 op mogen vertrouwen dat Allianz hem niet (meer) medeaansprakelijk zou stellen. Vaststaat echter dat de schade die Allianz op hem wenst te verhalen, gedekt is door zijn WAM-verzekering bij Bovemij. Indien de vordering van Allianz jegens [geïntimeerde] zou worden toegewezen, heeft dit daarom feitelijk tot gevolg dat Bovemij (in ieder geval een deel van) de schade alsnog dient te vergoeden. Dit is, zo heeft Allianz erkend, ook het doel van deze procedure: ter gelegenheid van de comparitie in hoger beroep heeft Allianz verklaard dat het voor haar bij de aansprakelijkstelling van [geïntimeerde] een belangrijk gegeven was dat hij voor de schade is verzekerd, en dat het altijd haar bedoeling is geweest dat de schade uiteindelijk door Bovemij zou worden betaald. De vordering die Allianz nu jegens [geïntimeerde] instelt is dus in feite een vordering op Bovemij. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, heeft Allianz met haar e-mail van 31 maart 2011 echter de weg afgesneden Bovemij nog als medeaansprakelijke te betrekken. Onder deze omstandigheden - waarin sprake is van verwevenheid tussen de vorderingen van Allianz op Bovemij en op [geïntimeerde] , vaststaat dat aansprakelijkstelling van [geïntimeerde] voor Allianz alleen dient als omweg om alsnog bij Bovemij uit te komen en Allianz het recht verwerkt heeft om Bovemij rechtstreeks aan te spreken - is het beroep van Allianz op haar rechten uit subrogatie op grond van artikel 6:10 en 6:12 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De vordering van Allianz op [geïntimeerde] is om deze reden niet toewijsbaar. ECLI:NL:GHARL:2020:114