Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zwolle 110412 verjaring gestuit; dat slachtoffer niet tegen beslissingen van het Schadefonds is opgekomen leidt niet tot rechtsverwerking

Rb Zwolle 110412 zware mishandeling met hakbijl; schade aannemelijk; in schadestaatprocedure kan aard en omvang schade en eventuele eigen schuld aan de orde komen;
verjaring gestuit; dat slachtoffer niet tegen beslissingen van het Schadefonds is opgekomen leidt niet tot rechtsverwerking

4.  De beoordeling 
onrechtmatig handelen 

4.1.  Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 9 juni 2005 is veroordeeld voor zware mishandeling van [eiser] op [datum]. Daaruit volgt dat het onrechtmatig handelen van [gedaagde] vast staat en dat dit [gedaagde] ook toegerekend kan worden. [gedaagde] dient dan ook in beginsel de schade die [eiser] als gevolg van de mishandeling heeft geleden te vergoeden. 

verjaring en rechtsverwerking 

4.2.  [gedaagde] heeft zich ter afwering van de vordering primair beroepen op verjaring. [gedaagde] stelt dat hij niet binnen vijf jaren na het strafvonnis van 9 juni 2005 en evenmin binnen vijf jaren na de gebeurtenis op [datum], maar pas op 20 mei 2011 door [eiser] is gedagvaard. 

4.3.  [eiser] heeft als productie 1 bij repliek een brief in het geding gebracht van 21 november 2008, waarin de verjaring is gestuit. [gedaagde] stelt weliswaar dat hij zich niet kan herinneren een brief te hebben ontvangen waarin de verjaring is gestuit maar gelet op de inhoud van de als productie 2 en 3 bij repliek door [eiser] overgelegde telefoonnotities van ARAG van 2 december 2008 en 9 januari 2009 moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde] de stuitingsbrief heeft ontvangen. Dat [gedaagde] zich ook deze telefonische contacten niet kan herinneren acht de rechtbank onvoldoende om met succes te betwisten dat de telefonisch contacten tussen [gedaagde] en ARAG hebben plaatsgehad. [gedaagde] heeft voorts geen feiten en omstandigheden gesteld die de door hem gedane suggestie onderbouwen dat ARAG destijds niet met hem persoonlijk zou hebben gesproken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt in elk geval niet in te zien dat deze suggestie wordt gedragen door de omstandigheid dat [gedaagde] momenteel wordt begeleid door het RIBW. 

4.4.  De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat [eiser] de verjaring van zijn vordering op 21 november 2008 heeft gestuit. [gedaagde] is vervolgens op 20 mei 2011 door [eiser] gedagvaard. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op verjaring van [gedaagde]. 

4.5.  Het beroep van [gedaagde] op rechtsverwerking treft evenmin doel. De enkele omstandigheid dat [eiser] tegen de beslissing van het Schadefonds van 7 april 2006 geen beroep bij het gerechtshof en tegen de beslissing van het Schadefonds van 3 augustus 2007 geen bezwaar heeft ingesteld, brengt naar het oordeel van de rechtbank nog niet mee dat [gedaagde] erop mocht vertrouwen dat [eiser] de kwestie verder zou laten rusten. Zulks geldt te meer nu [eiser], ongeacht de toewijzing van uitkeringen door het Schadefonds, de mogelijkheid behoudt om [gedaagde] rechtstreeks aan te spreken en hij zich dienaangaande bij brief van 21 november 2008 ook alle rechten heeft voorbehouden. Dat [eiser] vervolgens zou hebben stilgezeten is naar vaste jurisprudentie onvoldoende om aan te kunnen nemen dat hij daarmee zijn rechten om een vordering jegens [gedaagde] in te stellen heeft verwerkt. 

De aannemelijkheid van schade 

4.6.  [gedaagde] heeft aangevoerd dat geen sprake is van schade die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal de juistheid van die stelling onderzoeken. Indien dat het geval zou zijn, zou [eiser] immers in het geheel geen belang hebben bij het uitspreken van de gevorderde verklaring voor recht. Dan dient uiteraard ook geen verwijzing naar de schadestaatprocedure plaats te vinden. 

4.7.  De rechtbank overweegt dat [eiser] als gevolg van de mishandeling door [gedaagde] op [datum] letsel heeft opgelopen aan de derde en vierde vinger van zijn linkerhand. Volgens de interne memo van dr. A.R. Koomen namens dr. P.J. van Elk aan een medewerker van ARAG, die als bijlage 2 van productie 3 door [eiser] is overgelegd, is onzeker of er volledig functieherstel zal bestaan na genezing. Uit de door [eiser] overgelegde stukken van het Schadefonds Geweldsmisdrijven blijkt verder dat [eiser] (in elk geval) over de periode van 8 maart tot 15 augustus 2005 arbeidsongeschikt is geweest. Over de periode nadien heeft [eiser] geen bescheiden in het geding gebracht maar uit zijn stellingen blijkt dat hij dagelijks last heeft van zijn linkerhand en slechts beperkt kan tillen en klimmen op ladders en steigers. [eiser] oefent samen met zijn vader een schildersbedrijf uit en hij acht zich beperkt in zijn functioneren. Het bedrijf volledig overnemen in de toekomst (zonder hulp zoals zijn vader hem nu verleent) is onmogelijk gelet op zijn beperkingen. Een operatie aan zijn hand is een te groot risico en wordt door artsen afgeraden. 

4.8.  Onder deze omstandigheden komt de rechtbank tot de slotsom dat voldoende aannemelijk is dat sprake is van mogelijke schade die [eiser] heeft geleden en mogelijk nog zal lijden als gevolg van de mishandeling door [gedaagde]. Aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat [eiser] niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de exacte aard en omvang van de schade van de geleden en nog te lijden schade is, zodat op dit moment evenmin kan worden vastgesteld of en in hoeverre die schade wordt gedekt door het reeds door [gedaagde] betaalde bedrag en de door het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitgekeerde bedragen. Die vragen kunnen echter in het kader van de schadestaatprocedure nader aan de orde komen, evenals het eigen schuld verweer van [gedaagde] waar [eiser] in het geheel nog niet op heeft gereageerd. Naast het uitspreken van een verklaring voor recht, zal de rechtbank dan ook verwijzen naar de schadestaatprocedure ter nadere vaststelling van de omvang van de schade. LJN BX8563