Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof L.warden 210409 regres zkv; beoordeling eigen schuld alsof slachtoffer zelf claim indient

Hof L.warden 210409 regres ziektekostenverzekeraar; beoordeling eigen schuld alsof slachtoffer zelf de vordering heeft ingediend
1. Het gaat in deze zaak - kort samengevat - om het volgende.
1.1. Menzis is de zorgverzekeraar van M..
1.2. M. heeft op 30 januari 2000 op veertienjarige leeftijd een ongeval met de fiets gehad, als gevolg van een aanrijding met een door O. bestuurde bromfiets.
1.3. London is de WAM-verzekeraar van Or.
1.4. Door het ongeval heeft M. ernstig hoofdletsel opgelopen (hersenkneuzing, hersenbloeding, schedelbasisfractuur). Zij heeft vier dagen in coma gelegen. Na een ziekenhuisopname van drie weken heeft zij een aantal maanden verbleven in het revalidatiecentrum Rijndam (van 17 februari 2000 tot en met 10 mei 2000).
1.5. Na aanhoudende klachten is M. vanaf 15 juli 2002 tot 17 juni 2003 opgenomen geweest in het revalidatiecentrum Groot Klimmendaal te Arnhem. Zij is daar opgenomen op de afdeling Niet-Aangeboren Hersenletsel en volgde daar het 'Brain Integration-programma'.
1.6. Vanaf 28 augustus 2003 tot 15 juli 2005 heeft M. een opleiding doorlopen bij Werkenrode, een instelling voor arbeidsreïntegratie.
1.7. Op 4 juli 2002 heeft M. haar diploma voor het VMBO gehaald.
1.8. Bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd is M. volledig arbeidsongeschikt geacht in het kader van de Wajong.
1.9. Tussen Menzis en London is overeengekomen dat London 75% van de schade van M. zal vergoeden.
1.10. London heeft geweigerd 75% van de kosten van de opname in Groot Klimmendaal te voldoen aan Menzis, die deze kosten - in totaal € 149.490,45 - voor haar rekening had genomen.

2. De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of London gehouden is 75% van de kosten van opname van M. in Groot Klimmendaal te vergoeden, wat neerkomt op een bedrag van € 112.117,83.
De rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Tegen die beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen richten zich de grieven van London.
In eerste aanleg was tussen partijen ook nog in debat de verschuldigdheid door London van een bedrag aan administratiekosten en een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten. In hoger beroep is dit echter geen onderwerp van discussie meer.

3. London heeft bij grief I bezwaar gemaakt tegen de feitelijke vaststelling van de rechtbank dat 'M. op haar fiets reed en werd aangereden door een bromfiets die werd bestuurd door O.. Volgens London is dit niet een juiste weergave van de feitelijke toedracht van het ongeval.

4. Naar 's hofs oordeel heeft London geen enkel belang bij deze grief, nu de toedracht van het ongeval geen rol speelt bij de te nemen beslissing c.q. bij de door partijen ingenomen standpunten ten aanzien van hun geschil. Het hof zal deze grief derhalve onbesproken laten.

5. Bij grief II heeft London sub A t/m F een groot aantal feiten en omstandigheden aangedragen, waarvan de rechtbank naar haar oordeel ten onrechte geen melding heeft gemaakt bij de als vaststaand aangemerkte feiten.
Alvorens inhoudelijk in te gaan op deze grief, zal het hof eerst ingaan op het juridisch kader waarbinnen de vordering van Menzis moet worden beoordeeld.

6. Het hof overweegt hierover het volgende.
Voorop gesteld moet worden dat vorderingen tot schadevergoeding die de verzekerde ter zake van door hem geleden schade op derden heeft, anders dan uit verzekering, bij wijze van subrogatie overgaan op de verzekeraar voor zover deze die schade, al dan niet verplicht, heeft vergoed (HR 7 januari 2000, NJ 2000, 212 m.nt. MMM; thans art. 7:962 lid 1 BW). Dit betekent dat de vraag of de verzekeraar de schade van de verzekerde al dan niet verplicht heeft vergoed, niet relevant is.
Uit het voorgaande vloeit voort dat al hetgeen London naar voren heeft gebracht met als strekking dat Menzis volgens de polisvoorwaarden niet gehouden was de opname in Groot Klimmendaal te vergoeden - met name omdat een (schriftelijke) verwijzing voor die opname verwijzing ontbrak (toelichting op grief IV en pleitnotities in hoger beroep) -, niet in de weg staat aan verhaal van de onderhavige vordering door Menzis op London.
Het hof zal deze weren van London derhalve verder onbesproken laten.

7. Bij de beoordeling van de onderhavige vordering geldt als uitgangspunt dat de omvang van de vordering van de regresnemende verzekeraar in beginsel wordt bepaald door de omvang van de vordering die de benadeelde zou hebben gehad indien hij rechtstreeks de schadeveroorzaker c.q. diens verzekeraar had aangesproken.
Dat betekent dat de omvang van de vordering van Menzis in beginsel wordt bepaald door de omvang van de schadevordering van M., indien zij rechtstreeks O. c.q. London had aangesproken.

8. Voor het onderhavige geschil betekent het voorgaande - in het licht van de door London gevoerde verweren - dat moet worden nagegaan of (de kosten van) opname van M. in Groot Klimmendaal vanaf 15 juli 2002 tot juni 2003 in voldoende causaal verband staan met de oorzaak van de schade, te weten het fietsongeval. Daarbij heeft voorts te gelden dat bij schending van verkeers- of veiligheidsnormen als hier aan de orde, sprake is van een ruime toerekening van schade, en dat die ruime toerekening ook doorwerkt in de regresvordering (HR 13 januari 1995, NJ 1997, 175).

9. Naar 's hofs oordeel dient de vraag of sprake is van dit causaal verband, bevestigend te worden beantwoord. Uit de in het geding gebrachte medische stukken komt in toereikende mate naar voren dat er ook ná de beëindiging van de opname in revalidatiecentrum Rijndam en vóór opname in Groot Klimmendaal, nog ernstige klachten op mentaal en neurologisch gebied waren bij M.. Het hof verwijst hierbij naar met name (zie de passages geciteerd in het bestreden vonnis onder r.o. 3.7 - r.o. 3.14):
-  de brief van revalidatiearts N. van 29 januari 2002;
-  de brief van teamleider jeugd V. van het Riagg van 26 februari 2002;
-  de brief van 22 maart 2002 van Regiocoördinator T. van Rijnmond flex zorg voor mensen met niet aangeboren hersenletsel;
-  de brief van 25 mei 2002 van psycholoog V. van revalidatiecentrum Rijndam;
-  de brief van 8 juli 2002 van revalidatiearts M. van revalidatiecentrum Groot Klimmendaal.

10. De stelling van London dat er géén serieuze klachten meer waren bij M. ten tijde van haar opname in Groot Klimmendaal, zodat die opname niet was geïndiceerd, acht het hof in het licht van het voorgaande onvoldoende onderbouwd. Het gegeven dat M. in juli 2002 haar VMBO-diploma heeft gehaald, acht het hof in ieder geval onvoldoende om die conclusie te schragen.
Voor wat betreft de stelling van London dat bij M. al voor het ongeval sprake was van gedrags- en of opvoedingsproblemen en/of klachten op het gebied van vermoeidheid, buikpijn of eetproblemen, geldt dat er naar 's hofs oordeel onvoldoende aanwijzingen zijn dat deze problemen en/of klachten zich in zodanige mate voordeden of van zodanige ernst waren, dat deze ook zonder het ongeval zouden hebben geleid tot de problematiek waarvoor M. is opgenomen in Groot Klimmendaal. Daarmee is niet gezegd dat er voor het ongeval in het geheel geen klachten of problemen waren; dat dit het geval is komt naar voren uit enkele van de door London bij grief II opgesomde feitelijkheden, zoals een verslag van de school en het huisartsenjournaal. Er is echter in het geheel geen concrete aanwijzing dat deze problemen en/of klachten van zodanige aard waren, dat zij ook tot (een deel van) deze schade zouden hebben geleid.
Evenmin zijn er concrete aanwijzingen dat deze problemen en/of klachten van zodanige aard waren dat daaruit bijzondere risico's zijn voortgevloeid, waardoor daarmee rekening zou moeten worden gehouden bij de bepaling van de omvang van de onderhavige schade.  
  
11. Op het voorgaande stuiten de grieven III t/m VIII van appellanten af. Bij een verdere bespreking van haar grieven - wat daar verder ook van zij - hebben appellanten geen belang meer, nu deze hoe dan ook niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden.

De slotsom
12. De grieven falen, althans kunnen niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Appellanten zullen als de in het ongelijk te stellen partijen hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (tarief V, 3 punten). LJN BI4246