Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 010208 art. 81 RO; ziektekostenverz. mag wg i.c. houden aan de erkenning aansprakelijkheidsverz.

HR 010208 art. 81 RO; ziektekostenverzekeraar mag wg i.c. houden aan de erkenning van haar aansprakelijkheidsverzekeraar
Uit Conclusie Mr. Wuisman:
1.2 Bij exploit d.d. 29 oktober 2002 heeft Z&Z tegen Jachtwerf een procedure bij de rechtbank 's-Gravenhage ingeleid en daarin onder meer gevorderd (a) voor recht te verklaren dat Jachtwerf gebonden is aan de erkenning van aansprakelijkheid door NN voor de door Z&Z in verband met het arbeidsongeval vergoede schade en (b) Jachtwerf te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 267.445,78.
Jachtwerf heeft de vorderingen bestreden. Zij voert aan, kort weergegeven, dat ingevolge artikel 83c lid 1 Ziekenfondswet aan Z&Z als ziekenfonds geen verhaalsrecht op Jachtwerf uit hoofde van artikel 83b Ziekenfondswet met betrekking tot de door haar vergoede ziektekosten toekomt, dat Z&Z in haar brieven aan Jachtwerf en NN ten onrechte geen melding heeft gemaakt van het feit dat [betrokkene 1] een ziekenfondsverzekerde was, dat NN vanwege het stilzwijgen van Z&Z veronderstelde dat [betrokkene 1] particulier verzekerd was en zij in die veronderstelling aansprakelijkheid heeft erkend, dat die erkenning de aansprakelijkheid van Jachtwerf als werkgever betrof en niet het verhaalsrecht van Z&Z uit de Ziekenfondswet en dat, indien de erkenning geacht wordt ook op het verhaalsrecht betrekking te hebben, het beroep van Z&Z op de erkenning naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.(...)

1.5 Bij tussenarrest d.d. 15 maart 2006 stelt het hof in rov. 6 voorop dat het antwoord op de vraag of Z&Z NN(Jachtwerf) aan de erkenning in de brief d.d. 28 juli 2000 kan houden in de zin dat NN(Jachtwerf) jegens Z&Z gehouden is de door laatstgenoemde betaalde ziektekosten te vergoeden, ervan afhangt of Z&Z deze verklaring heeft opgevat en heeft mogen opvatten als een verklaring die ertoe strekte dit rechtsgevolg tot stand te brengen. Om beter in staat te zijn die vraag te beantwoorden, wenst het hof van beide partijen te vernemen met welke informatie NN, zowel binnen als buiten de afdeling Juridische en Letselzaken, met betrekking tot [betrokkene 1] en het hem overkomen ongeval door Z&Z en anderen was voorzien, voordat zij met de brief d.d. 28 juli 2000 tot de daarin vervatte erkenning overging.
Na een op 15 mei 2006 gehouden comparitie van partijen spreekt het hof op 31 mei 2006 het eindarrest uit. Het hof komt tot de slotsom (a) dat Z&Z de brief van 28 juli 2000 heeft opgevat en, ook in het licht van de door haar aan NN verschafte informatie, ook heeft mogen opvatten als een erkenning van NN dat zij gehouden is de door Z&Z ten behoeve van [betrokkene 1] betaalde ziektekosten te vergoeden (rov. 2 t/m 5) en (b) dat het niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Z&Z Jachtwerf aan de erkenning van NN als haar aansprakelijkheidsverzekeraar houdt (rov. 6). Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de hierboven genoemde vorderingen van Z&Z alsnog toe. (...)

2.12 Gelet op rov. 6 van het tussenarrest, acht het hof voor datgene waarmee Z&Z bij de beoordeling van de betekenis van de brief van 28 juli 2000 rekening heeft mogen houden, op gelijke wijze van belang dat wat 'door Z&Z bij NN bekend geacht mocht worden'((4)). Dat uitgangspunt wordt in cassatie niet bestreden. Dit betekent dat aan de hierboven in 2.7 genoemde klacht het vereiste belang ontbreekt, indien de feiten en omstandigheden waarop het oordeel over datgene waarmee Z&Z rekening heeft mogen houden stoelt, feiten en omstandigheden betreffen, waarmee NN door Z&Z geacht mocht worden bekend te zijn. Zoals hierboven in 2.11 ook reeds opgemerkt, gaat het wat die feiten en omstandigheden betreft om de hoedanigheid, waarin Z&Z vergoeding van de ziektekosten heeft verzocht, en om de door haar aangehouden grondslag van haar vordering.
Bij de bespreking hierboven in 2.4 en 2.5 van hetgeen het hof in rov. 2 overweegt en beslist, is reeds aangegeven dat het hof van oordeel is dat Z&Z kon en mocht verwachten dat NN naar aanleiding van de van haar ontvangen brieven zou onderzoeken of zij aan Z&Z de ten behoeve van [betrokkene 1] betaalde ziektekosten diende te vergoeden, en voorts dat, mede gelet op het rapport van de Arbeidsinspectie, Z&Z geen aanleiding had om ervan uit te gaan dat NN bij dat onderzoek niet in aanmerking zou nemen dat zij als ziekenfonds vergoeding voor de ziektekosten vorderde en dat NN niet heeft kunnen bedoelen dat zij jegens haar als ziekenfonds gehouden was de ziektekosten te vergoeden. In het oordeel van het hof en de daarvoor gegeven onderbouwing ligt besloten, dat volgens het hof Z&Z bij het kennisnemen van de brief van 28 juli 2000 van NN heeft mogen veronderstellen, dat NN er van uitging dat zij als ziekenfonds verhaal zocht en dat NN van mening was dat het bedrijfsongeval onder zodanige omstandigheden was geschiedt dat er voor dat verhaal onder de ziekenfondswet ruimte was. Dat rechtvaardigt verder de conclusie dat de klacht in subonderdeel 1.1 inderdaad bij gebrek aan belang geen doel treft. (...)
LJN BC3278