Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 271109 regres ex 83 zfw op wg-er is eerst mogelijk bij opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid vd wg-er zélf

HR 271109 regres ex 83 zfw op wg-er is eerst mogelijk bij opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid vd wg-er zélf
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Binnen het bedrijf van [eiseres], dat zich bezig houdt met onder meer de fabricage van polyether en polystyreen schuimproducten, heeft zich op maandag 18 december 2000 op de aldaar aanwezige carrouselsnijmachine een bedrijfsongeval voorgedaan, waarbij de toen 18-jarige [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) ernstig gewond is geraakt.
(ii) De carrouselsnijmachine bestaat uit een ronddraaiend, cirkelvormig plateau waarop blokken schuimplastic twee aan twee naast elkaar werden geplaatst, en een horizontaal gepositioneerd scherp lintmes van ongeveer twee meter lang. Deze machine werd gebruikt om blokken schuimplastic in plakken te snijden. Afgesneden plakken dienden van het plateau te worden gehaald. Om de afgesneden plakken van het aan de binnenzijde staande blok af te halen klom men op het draaiende plateau, legde die plak op het buitenste blok en haalde dan, staande naast de carrousel, die plak van het buitenste blok af samen met de bovenste plak van het buitenste blok. Op de machine stond in het Engels een waarschuwing van de strekking dat het plateau nimmer betreden mocht worden wanneer de machine gereed was om in werking te worden gesteld of in werking was. Deze waarschuwing was niet in het Nederlands vertaald.
(iii) [Betrokkene 1] was op 15 december 2000 als uitzendkracht (productiemedewerker) bij [eiseres] gaan werken. Op 18 december 2000 kwam hij voor het eerst bij de carrouselsnijmachine. De chef van de snijafdeling, [betrokkene 2], had hem daarheen gebracht en had hem achtergelaten bij de toen 21-jarige [betrokkene 3], die op dat moment sinds een maand bij [eiseres] in dienst was en steeds werkzaamheden bij de carrouselsnijmachine had verricht. [Betrokkene 3] had geen schriftelijke handleiding van de machine gelezen of gezien. De twee werknemers met wie hij normaal werkte, waren afwezig wegens vakantie, respectievelijk ziekte. [Betrokkene 2] had [betrokkene 3] in de week voor het ongeval gewaarschuwd niet meer op het draaiende plateau te gaan staan, want hij bleef er te lang op staan.
(iv) Nadat [betrokkene 3] aan [betrokkene 1] de werking van de carrouselsnijmachine en het verwijderen van afgesneden plakken bij twee blokken had voorgedaan - waarbij hij zich op het draaiende plateau begaf -, liet hij de afhandeling van de zich nog op het plateau bevindende blokken aan [betrokkene 1] over. Al meteen kwam deze met zijn onderbenen in aanraking met het mes. [Betrokkene 3] stopte onmiddellijk de machine.
(v) Aan [eiseres] is een bestuurlijk boete opgelegd wegens handelen in strijd met het bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet bepaalde. De in 1987 geleverde carrouselsnijmachine was op het vlak van de veiligheid niet aan de laatste stand van de techniek aangepast; de machine was niet zodanig uitgerust dat deze, wanneer iemand in de buurt van het mes kwam, automatisch en zodanig tijdig tot stilstand kon komen dat daarmee een ongeval kon worden voorkomen. Tegen het opleggen van de boete heeft [eiseres] tevergeefs bezwaar gemaakt.
(vi) [Betrokkene 1] was ingevolge de (destijds geldende) Ziekenfondswet aangesloten bij het ziekenfonds van Zorg en Zekerheid. Dit fonds heeft ziektekosten ten behoeve van [betrokkene 1] vergoed tot een bedrag van € 47.183,99.

3.2.1 Zorg en Zekerheid heeft aan haar (hiervoor onder 1 vermelde) vordering ten grondslag gelegd dat zij uit hoofde van art. 83c Ziekenfondswet (oud), hierna Zfw, gerechtigd is tot verhaal van de door haar krachtens de verzekering gemaakte kosten op [eiseres], nu het aan [betrokkene 1] overkomen ongeval aan opzet of bewuste roekeloosheid van [eiseres] als werkgever te wijten is. Daartoe heeft Zorg en Zekerheid aangevoerd dat [eiseres], die op de voet van art. 7:658 BW jegens [betrokkene 1] aansprakelijk is, heeft nagelaten [betrokkene 1] behoorlijke veiligheids- en bedieningsinstructies te geven en onvoldoende heeft toegezien op de veiligheid op het werk, in het bijzonder doordat de afdelingschef [betrokkene 2], die door de directeur als de voor de carrouselsnijmachine verantwoordelijke persoon was aangewezen, toestond of opdroeg dat werknemers in strijd met de waarschuwing op de machine op het draaiende plateau van de machine liepen.

3.2.2 De rechtbank heeft de vordering van Zorg en Zekerheid toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de attitude waarvan [eiseres] ten aanzien van de veiligheid blijk heeft gegeven te worden gekwalificeerd als bewust roekeloos.

3.2.3 Het hof heeft dit vonnis op het door [eiseres] ingestelde hoger beroep bekrachtigd. Het hof heeft hiertoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:

"4. Naar het oordeel van het hof is met betrekking tot het voorkómen van bedrijfsongevallen sprake van bewuste roekeloosheid aan de zijde van de werkgever indien de werkgever, terwijl hij wist, althans zich behoorde te realiseren, dat de wijze waarop hij de arbeid doet verrichten, zonder het nemen van (naar de stand van de techniek doeltreffende en in de bedrijfstak waarin hij opereert geen ongebruikelijke) voorzorgsmaatregelen tot geenszins als denkbeeldig te beschouwen situaties kan leiden waarbij de werknemer ernstig lichamelijk letsel of andere ernstige schade oploopt, desalniettemin die arbeid zonder evenbedoelde voorzorgsmaatregelen laat uitvoeren.
5. Blijkens de hiervoor onder 1.5 geciteerde verklaring van [betrokkene 2] staat vast dat de leidinggevende van de snijafdeling toeliet dat werknemers zich op het in werking zijnde plateau van de snijmachine begaven, zulks in strijd met de aan die leidinggevende bekende, op de machine aangebrachte veiligheidsvoorschriften, onder meer luidende: "(...) Never start the machine before you have taken care that there is not any person in the working area, and that all persons in the danger area of the machine have been advised about starting! (...) Never enter or run on the table or conveyer when the machine is ready for operation or operating! (...)".
Met deze gedragslijn aanvaardde de afdelingschef de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat zich vroeger of later een (zeer) ernstig ongeval zou (kunnen) voordoen. Het is immers allesbehalve denkbeeldig dat een werknemer, staande op het draaiende plateau, met het op die werknemer afkomende draaiende en scherpe mes, door welke oorzaak dan ook niet volledig op zijn werkzaamheden geconcentreerd blijft of bijvoorbeeld het evenwicht verliest en daardoor niet tijdig het draaiende plateau kan verlaten. Dat de afdelingschef dit zich had behoren te realiseren is, óók gelet op de op de snijmachine aangebrachte veiligheidsinstructie, zonneklaar.
6. De door de chef van de snijafdeling getroffen voorzorgsmaatregel, respectievelijk de door hem gegeven veiligheidsinstructie, daarop neerkomend dat een werknemer niet te lang op het draaiende plateau mocht staan, is volstrekt niet doeltreffend en de door hem geïnstrueerde, althans toegelaten, werkwijze is reeds op zich zo (potentieel) gevaarzettend dat hij die werkwijze zonder meer had behoren te verbieden. Daarbij komt dat het blijkens het rapport van de inspecteur van de Arbeidsinspectie naar de stand van de techniek mogelijk was de machine automatisch en zodanig tijdig uit te schakelen dat voorkomen kon worden dat iemand letsel zou oplopen.
7. Het voorgaande klemt in de omstandigheden van dit geval te meer, nu [betrokkene 1] op de betreffende maandagochtend voor het eerst op de snijafdeling werkzaam was, hij blijkens het rapport van de inspecteur van de arbeidsinspectie de Engelse taal niet beheerste, hij begeleid werd door een onervaren, want pas een maand op de snijafdeling werkzame, collega en hij voorts, zo leidt het hof uit de verklaring van [betrokkene 2] af, van de zijde van de leiding van (de snijafdeling van) [eiseres] geen enkele veiligheidsinstructie gekregen heeft.
8. Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, brengt het hof tot het oordeel dat [eiseres] in de omstandigheden van dit geval bewust roekeloos jegens [betrokkene 1] heeft gehandeld. Dat, zoals [eiseres] stelt, de statutaire directie van [eiseres] er niet van op de hoogte was dat toegelaten werd dat werknemers zich op het draaiende plateau bevonden, leidt niet tot het oordeel dat de gedragslijn van de chef van de snijafdeling niet aan [eiseres] kan worden toegerekend. De statutair directeur van [eiseres], [betrokkene 4], heeft, zo begrijpt het hof, de verantwoordelijkheid voor de gang van zaken op de snijafdeling immers overgelaten aan de chef van die afdeling. Hierbij neemt het hof nog in aanmerking dat het de statutair directeur, zo verklaarde hij tegenover de inspecteur van de Arbeidsinspectie, niet bekend is of er werkinstructies gemaakt zijn. Hetgeen [eiseres] overigens nog heeft doen zeggen, leidt evenmin tot een ander oordeel. Bij voormelde stand van zaken is bewijslevering niet aan de orde, zodat het hof aan het door [eiseres] (subsidiair) gedane bewijsaanbod voorbijgaat. De door Zorg en Zekerheid gevorderde hoofdsom is derhalve terecht door de rechtbank toegewezen."

3.3 Onderdeel 3 bestrijdt als onjuist of ontoereikend gemotiveerd het oordeel van het hof in rov. 8 dat de in rov. 5-7 bedoelde gedragslijn van de chef van de snijafdeling als bewuste roekeloosheid van de werkgever in de zin van art. 83c Zfw aan [eiseres] kan worden toegerekend.

3.4 Bij de beoordeling van het onderdeel moet het volgende worden vooropgesteld.
Ingevolge art. 83c Zfw geldt het in art. 83b Zfw aan het ziekenfonds toegekende verhaalsrecht ten opzichte van de naar burgerlijk recht aansprakelijke werkgever van de verzekerde "slechts" indien het desbetreffende feit te wijten is aan opzet of bewuste roekeloosheid van de werkgever. De in deze bepaling tot uitdrukking komende beperking van de verhaalsmogelijkheid past in het in (onder meer) deze wet gevolgde systeem dat de sociale verzekeraar geen regres moet kunnen nemen op hen die tot de kring der onderneming behoren. Gelet op het uitzonderingskarakter van dit verhaalsrecht zal opzet of bewuste roekeloosheid van de werkgever in de zin van art. 83c Zfw niet spoedig mogen worden aangenomen. De omstandigheid dat de werkgever op grond van art. 7:658 BW aansprakelijk is, brengt op zichzelf niet mee dat op hem door het ziekenfonds regres kan worden genomen (vgl. HR 7 december 1990, nr. 14065, LJN ZC0073, NJ 1991, 596; HR 4 oktober 1991, nr. 14322, LJN ZC0352, NJ 1992, 410).
De - zware - eisen die voor het doorbreken van de in art. 83c Zfw vervatte uitsluiting van het verhaalsrecht aan opzet of bewuste roekeloosheid van de werkgever moeten worden gesteld, brengen mee dat het desbetreffende feit (het arbeidsongeval) in overwegende mate het gevolg dient te zijn van een, aan de leiding van de onderneming te wijten, falende organisatie van de bewuste, risicovolle, werkzaamheden binnen de onderneming van de werkgever, welke van dien aard is dat deze als opzet of bewuste roekeloosheid van de werkgever valt aan te merken.
Vorenbedoeld uitzonderingskarakter brengt voorts mee dat, indien in het kader van art. 83c Zfw ter beantwoording van de vraag of het handelen of nalaten van een werknemer van een rechtspersoon als opzet of bewuste roekeloosheid van de rechtspersoon als werkgever kan gelden, in het algemeen bepalend zal zijn of diens positie binnen de kring van de onderneming in het maatschappelijk verkeer met die van de - voor de organisatie van de betrokken werkzaamheden verantwoordelijke - bestuurder van de rechtspersoon op één lijn gesteld kan worden.

3.5 Het hof heeft geoordeeld dat de gedragslijn van de leidinggevende van de snijafdeling aan [eiseres] als werkgever moet worden toegerekend, omdat de verantwoordelijkheid voor de gang van zaken op de snijafdeling door de statutair directeur van [eiseres] aan de chef van de snijafdeling was overgelaten en de directeur niet ermee bekend was of er werkinstructies waren gegeven.
Door te overwegen als hiervoor weergegeven heeft het hof hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij zijn oordeel niet naar behoren gemotiveerd. Het eerste is het geval indien dat oordeel berust op miskenning van hetgeen hiervoor in 3.4 is vooropgesteld. Indien het hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Het hof heeft immers geen kenbare aandacht besteed aan de vraag of de positie die de chef van de snijafdeling binnen de onderneming van [eiseres] inneemt van dien aard is dat diens handelen of nalaten in het maatschappelijk verkeer als handelen of nalaten van [eiseres] als werkgever in de zin van art. 83c Zfw kan gelden.
Het onderdeel slaagt.
LJN BJ7832