Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Middelburg 071209 cessie o.b.v. regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers heeft geen werking v.w.b. immateriele schade

Rb Middelburg 071209 cessie o.b.v. regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers heeft geen werking v.w.b. immateriele schade, al dan niet redelijkheid van beroep op verjaring wordt mede bepaald door aanwezigheid immateriele schade
de beoordeling van de zaak

1.1. [Partij B], geboren [in] 1937, heeft [gedurende 11 jaar] als metaaldraaier gewerkt in de machinefabriek van De Schelde. [Begin] 2007 is bij [partij B] de diagnose maligne mesothelioom gesteld. Bij brief van [medio] 2007 heeft [partij B] aan De Schelde meegedeeld, dat hij tijdens zijn werkzaamheden in dienst van De Schelde regelmatig heeft bloot gestaan aan asbest en dat hij De Schelde formeel aansprakelijk stelt voor de door zijn ziekte geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. [Partij B] is overleden [in] 2008.

1.2. [Medio] 2007 heeft [partij B] bij het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) een aanvraag tot bemiddeling ingediend. Het IAS heeft een arbeidshistorisch onderzoek verricht naar de blootstelling van [partij B] aan asbest bij De Schelde. Het IAS heeft daarvan een rapport opgemaakt, dat op [medio] 2007 is ondertekend door [partij B].

1.3. Bij brief van [medio] 2007 heeft Allianz, de verzekeraar van De Schelde, zich namens deze beroepen op verjaring. Naar aanleiding daarvan heeft het IAS [in de 2e helft van] 2007 bij SVB voor [partij B] een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Regeling Tegemoetkoming Asbest Slachtoffers (TAS). Bij beschikking van 6 september 2007 heeft SVB op basis van de regeling TAS aan [partij B] een netto uitkering toegekend ad € 16.665,- en uitbetaald.

1.4. Bij onderhandse akte, ondertekend [begin] 2009, hebben de erven van [partij B] aan SVB overgedragen hun vordering op De Schelde tot vergoeding van schade wegens asbestblootstelling van [partij B] gedurende zijn dienstbetrekking bij De Schelde, bestaande uit door [partij B] zelf geleden schade ex art. 6:106 en 6:107 BW, alsook de schade van de erven ex art. 6:108 BW.

2.1. SVB heeft gevorderd voor recht te verklaren dat De Schelde aansprakelijk is voor de door [partij B] en zijn erven geleden en nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel. SVB heeft voorts betaling van een voorschot ad € 54.133,00 gevorderd met schade-vergoeding op te maken bij staat met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de ziekte van [partij B], [begin] 2007.

2.2. De Schelde heeft zich ook in dit geding beroepen op verjaring. SVB heeft betoogd dat dit beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De Schelde heeft voorts onder meer aangevoerd:
Niet als juist kan worden aanvaard dat [partij B] is overleden aan de ziekte mesothelioom. Hoewel mesothelioom levensbedreigend is, staat de overlijdensoorzaak niet vast. Het is niet juist dat er maar één bekende oorzaak is van mesothelioom, te weten blootstelling aan asbestvezels. Van de mesothelioomgevallen is 80 à 85 % door asbestvezels veroorzaakt, maar van de resterende 15 à 20 % wordt vrijwel nooit een oorzaak gevonden. Betwist wordt dat [partij B] tijdens zijn dienstverband bij De Schelde relevant is blootgesteld geweest aan asbest. SVB heeft hierover te weinig gesteld. Betwist wordt dat [partij B] elders niet blootgesteld is geweest aan asbest, met name tijdens zijn latere dienstverband bij de firma Amac. Betwist wordt dat De Schelde haar zorgplicht heeft geschonden. Tijdens het dienstverband van [partij B] was niet bekend dat ook een kortdurende blootstelling aan asbest schadelijk voor de gezondheid kan zijn. Uit de verklaring van [getuige X] blijkt slechts van zo’n kortdurende blootstelling.

cessie
3.1. De Schelde heeft betwist dat door de cessie de vordering van de erven is overgegaan in het vermogen van SVB. Volgens De Schelde ontbreekt een titel, althans wordt die niet onthuld. De Schelde stelt voorts dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor overdracht van een vordering van immateriële schadevergoeding van art. 6:106, lid 2, BW. Tenslotte ziet De Schelde niet in waarom SVB nog belang zou hebben bij verwijzing naar een schadestaat, nu zij uitsluitend als cessionaris optreedt en waarom SVB belang zou hebben bij de gevorderde verklaring voor recht.

3.2. Naar het oordeel van de kantonrechter is in dit geval de titel van de cessie geheel opgenomen in de onderhandse akte van cessie. De erven [partij B] zijn met SVB een (onbenoemde) overeenkomst van incasso aangegaan met de volgende inhoud: De erven [partij B] dragen hun vorderingen over aan SVB, die deze zal trachten te incasseren. Bij gunstig resultaat zal SVB verhaal hebben voor de uitkering aan [partij B] van € 16.655,- met wettelijke rente en zullen de erven het (eventueel) resterende bedrag van SVB ontvangen. De overdracht van de vorderingen van de erven [partij B] is gedetailleerd geregeld in de akte van cessie en aan het eind is nog eens vermeld dat zij de gehele overeenkomst bevat tussen de erven [partij B] en SVB en in de plaats treedt van alle eerdere overeenkomsten tussen deze partijen. Dat zou De Schelde gerust kunnen stellen. Er is geen voorbehoud gemaakt bij de overdracht van de vorderingen. De erven [partij B] hebben bovendien aan SVB nog extra bevoegdheden verleend, bijvoorbeeld om ook hen te binden bij het aangaan van een eventuele vaststellingsovereenkomst. De bepalingen van de akte van cessie, in onderlinge samenhang gelezen, missen niet de strekking om de vorderingen na de overdracht in het vermogen van SVB te doen vallen. Indien De Schelde zich tevens heeft willen beroepen op art. 3:84, lid 3, BW, dan faalt dat beroep.

3.3. Het tweede argument van De Schelde treft doel. Voor zijn overlijden heeft [partij B] De Schelde nog aansprakelijk gesteld bij de brief van [medio] 2007. Voor de overgang onder algemene titel op zijn erfgenamen van zijn vordering op de Schelde tot vergoeding van immateriële schade was deze brief toereikend. Maar voor de daarop volgende overdracht door de erven [partij B] aan SVB gelden ex art. 6:106, lid 2, eerste volzin, BW strengere eisen. Nadat De Schelde hierop had gewezen, heeft SVB niet gesteld dat [partij B] reeds voor zijn overlijden een vordering in rechte heeft ingesteld of met De Schelde een (vaststellings)-overeenkomst is aangegaan. Daarvan is ook niet gebleken, zodat aangenomen wordt dat de uitzondering van art. 6:106, lid 2, BW zich hier niet voordoet. Het recht op immateriële schadevergoeding is een zeer persoonlijk recht en daarom sluit de voormelde wetsbepaling overgang van de vordering terzake uit. Omdat moet worden aangenomen dat in dit geval de uitzondering van de voormelde wetsbepaling niet van toepassing is, is de conclusie dat de cessie geen effect heeft wat betreft de vordering tot vergoeding van immateriële schade van [partij B] zelf ex art. 6:106 BW.

schadestaat?
4.1. Met andere woorden: de cessie heeft slechts effect wat betreft materiële schade van [partij B] zelf en de schade ex art. 6:107 BW en ex art. 6:108 BW van de erven [partij B]. Het is De Schelde niet duidelijk waarom de omvang van deze schade niet bepaald, of althans geschat zou kunnen worden. De kantonrechter deelt dit bezwaar. SVB heeft melding gemaakt van begrafeniskosten, verzorgingskosten en behoeftigheidsschade. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat er een actuariële berekening nodig zou zijn voor bovennormatieve schade. (SVB refereert aan normen en forfaitaire bedragen van het Convenant Asbestslachtoffers.) SVB maakt melding van concrete schadeposten, die naar het voorlopig inzicht van de kantonrechter reeds lang bekend moeten zijn, of in ieder geval begroot moeten kunnen worden. Ook uitkeringen van begrafenisverzekeringen en/of andere levensverzekeringen moeten bekend zijn.

4.2. SVB acht een discussie over de omvang van de schade eerst opportuun, wanneer de omvangrijke discussies over aansprakelijkheid en verjaring zijn beslist. Maar nu een belangrijk onderdeel van de schadeclaim, de immateriële schade van [partij B] zelf, niet in het vermogen van SVB is overgegaan, komt de discussie over de vraag of verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, in een ander daglicht te staan. Het eerste gezichtspunt van het arrest [partij Z]-De Schelde HR 28 april 2000, NJ 2001,431, maakt uitdrukkelijk onderscheid tussen materiële en immateriële schade. Alle omstandig-heden moeten in aanmerking worden genomen. De kantonrechter wenst daarom eerst inzicht te hebben in de omvang van de schadevorderingen die wel aan SVB zijn overgedragen, alsook in de aanspraken op uitkering uit anderen hoofde van [partij B] en zijn nabestaanden terzake van die schade (tweede gezichtpunt arrest [partij Z]-De Schelde).

4.3. Overeenkomstig haar aanbod (punt 6.14 cvr) wordt SVB verzocht een volledige berekening van de voormelde schade en uitkeringen in het geding te brengen. De Schelde mag reageren. [Partij B] was bij overlijden reeds gepensioneerd. Schade van gederfd levens-onderhoud in de zin van art. 6:108 BW lijkt vooralsnog niet aan de orde lijkt te zijn. De kantonrechter kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de schadeclaim zonder het bestanddeel van de immateriële schade van [partij B] zelf, bescheiden van omvang zal zijn. In verband hiermee acht de kantonrechter het opportuun om hoger beroep tegen dit tussenvonnis open te stellen.
LJN BL1939 zie ook LJN BL1937 en het incident (Aan De Schelde mag niet worden toegestaan met een beroep op onzekerheden over de vraag of getuigenverklaringen bewijs zullen opleveren, aan SVB de kennisneming daarvan te onthouden.) in LJN BL1904