Overslaan en naar de inhoud gaan

LOVCK/LOVCH maart 22 aanbeveling, rendement en inflatie: 0-5 jaar: 0% & 2%, 6-20 jaar: 0,5% & 2%, > 20 jaar: 1,5% & 2%

LOVCK/LOVCH maart 22 aanbeveling, rendement en inflatie: 0-5 jaar: 0% & 2%, 6-20 jaar: 0,5% & 2%, > 20 jaar: 1,5% & 2%

Inleiding

Het LOVCK (Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton) en het LOVCH (Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel Hoven) hebben de volgende aangepaste aanbevelingen gedaan aan rechters en raadsheren belast met de behandeling van personenschadezaken. Voorstellen voor deze aangepaste aanbevelingen zijn gedaan door de landelijke Expertgroep Personenschade. Deze expertgroep is onder meer belast met advisering op het gebied van personenschade aan het LOVCK en het LOVCH, mede met het oog op gewenste uniformering in de rechtstoepassing tussen de verschillende gerechten. De expertgroep is aanspreekpunt voor rechters en raadsheren voor vragen op het gebied van personenschade. Deze aanbevelingen strekken landelijk, dus in alle gerechten, tot uitgangspunt, waarvan echter in bijzondere gevallen kan worden afgeweken. Het LOVCK en het LOVCH zullen het uitwisselen van ervaringen met deze aanbevelingen tussen de verschillende rechtbanken stimuleren. Met deze aanbevelingen zijn de vragen die in de praktijk rond de rekenrente in personenschadezaken kunnen rijzen niet uitputtend behandeld. Periodiek worden de aanbevelingen geëvalueerd en aan de hand van de bevindingen zo nodig aangevuld of bijgesteld. De Expertgroep heeft voor de aangepaste aanbevelingen advies ingewonnen van De heer ing E.J. Bakker (rekenkundige De Bureaus – Analyse & Rekenen) en de heer M.J. Neeser (rekenkundige Nederlands Rekencentrum Letselschade)1. De Expertgroep heeft vervolgens voorgesteld om de aanbevelingen per februari 2022 bij te stellen. Gelet op de actuele rentestanden zijn de percentages in onderstaande aanbevelingen aangepast en daarnaast afgerond op halve percentages. Verder is besloten om de eerdere overweging onder NB bij de toelichting bij aanbeveling 4 te laten vervallen. Deze overweging leidde tot onbedoelde en ongewenste onduidelijkheid.
De Expertgroep hecht eraan te benadrukken dat het belangrijk is een onderscheid te maken tussen het begroten van de toekomstige jaarschade en het contant maken van die schade. Deze aanbevelingen zien alleen op de tweede stap, het contant maken van de begrote toekomstige jaarschade.

Aanbevelingen

1.
Het betreft aanbevelingen: rechters zijn vrij ervan af te wijken wanneer daar goede argumenten voor zijn. Bovendien zijn de rechters uiteraard gebonden aan het partijdebat.

2.
De aanbevelingen worden periodiek - eenmaal per jaar - herzien en zo nodig aangepast. Ook in bijzondere situaties waarin het evident is dat de aanbevelingen moeten worden aangepast, bijvoorbeeld bij een grote verandering in de spaarrente of inflatie, kunnen de aanbevelingen tussentijds worden herzien en aangepast.

3.
Het uitgangspunt bij het vaststellen van de rekenrente is dat gewaarborgd wordt dat het slachtoffer zijn toekomstschade daadwerkelijk kan dragen.

Toelichting:
De belangen bij het vaststellen van de rekenrente zijn groot. Een te hoge rekenrente kan ertoe leiden dat het slachtoffer dat jaarlijks de begrote jaarschade opneemt en gebruikt al een aantal jaren voor de berekende einddatum de vergoeding heeft opgebruikt.
Bovendien mag van het slachtoffer niet gevergd worden dat hij risico’s neemt bij het beleggen van de ontvangen som ineens om op die manier betaling van zijn jaarschade tot aan de eindleeftijd te bewerkstelligen.

4.
Er wordt gewerkt met een systeem van drie periodes, elk met een eigen percentage op basis van eigen uitgangspunten.
- Voor de jaren 0 tot 5 wordt bij het rendement uitgegaan van de gemiddelde spaarrente op een vrij opneembare spaarrekening, deze is nu 0%. Voor de inflatie wordt uitgegaan van de voorspellingen van het CPB voor de komende vijf jaren van de consumentenprijzen (afgerond op halve percentages).
- De rente voor de jaren 5 tot 20 is het berekende gemiddelde van de 3 hoogste aanbieders van 5, 10 en 15-jaars spaardeposito’s (eveneens afgerond op halve percentages). Deze banken vallen onder het Nederlandse depositogarantiestelsel.
Voor de inflatie wordt uitgegaan van 2%. Dat is het percentage waar de Europese Centrale Bank (ECB) naar streeft en dat ook ongeveer overeenkomt met het langjarig gemiddelde inflatiepercentage. De Ultimate Forward Rate (UFR), een berekende risicovrije rente voor langjarige contracten, die is opgebouwd uit een schatting van de rekenrente en de verwachte inflatie voor de lange termijn, gaat ook uit van een inflatie van 2%.
- Voor de jaren vanaf 20 jaar wordt bij het rendement uitgegaan van de actuele rentecomponent van de UFR (oude methode)2. Voor de inflatie wordt uitgegaan van de al genoemde 2%.

Toelichting:
Ten aanzien van het te verwachten rendement geldt dat het slachtoffer de schade over de eerste vijf jaar niet kan vastzetten; het bedrag is immers op korte tijd nodig.
Voor de middellange termijn is het mogelijk een rentedeposito af te sluiten, maar ook dan moet ervoor worden gezorgd dat er steeds een bedrag beschikbaar is om de jaarschade te kunnen compenseren. Om het niet gecompliceerd te maken, gaan we ervan uit dat steeds na 5, 10 en 15 jaar een bedrag vrijvalt voor de komende vijf jaren. Dat betekent dat er deposito’s worden afgesloten voor 5, 10 en 15 jaren. Het gaat dan om deposito’s van Nederlandse banken, waarop het garantiestelsel van toepassing is.3 (Probleem is dat de garantie geldt tot een bedrag van € 100.000,- per bank). Natuurlijk is de verdeling in drie periodes van vijf jaar arbitrair. Met deze verdeling wordt geprobeerd een evenwicht te vinden tussen hanteerbaarheid en nauwkeurigheid. Omdat de rentes voor een deposito van 5, 10 en 15 jaar (op dit moment) niet sterk verschillen - ze zijn in alle gevallen laag - is het praktisch effect van een verdeling in drie periodes (en bijvoorbeeld niet in vijf periodes) gering. Om die reden worden de percentages van de drie periode ook gemiddeld; dat gemiddelde geldt dan voor de gehele periode van in totaal 15 jaar. Verder zijn de percentages afgerond op halve percentages. Het werken met decimalen wekt de suggestie van een nauwkeurigheid die niet op dat niveau kan worden gegeven. Bovendien zal het afronden er aan toe bijdragen dat de aanbevelingen minder snel aan veranderingen onderhevig zullen zijn. Wanneer in de toekomst wel noemenswaardige verschillen gaan optreden, wordt de aanbeveling op dit punt aangepast.

Het rendement voor de periode tot 20 (eigenlijk 15) jaar is redelijk in te schatten. Dat wordt lastiger naarmate de toekomst verderaf ligt. Voor de periode vanaf 20 jaar wordt vooralsnog ervoor gekozen de “oude” UFR, die de rente voor de pensioenfondsen bepaalt, te blijven volgen. Aan de keuze voor de UFR zitten nadelen (politieke beïnvloeding vanwege de gevolgen voor de pensioenen; bovendien hebben slachtoffers uiteraard niet de beleggingsmogelijkheden van een pensioenfonds), maar een goed alternatief is er niet. De UFR voor de pensioenfondsen benadert de marktrente beter dan die voor verzekeraars. Bovendien sluit de benadering van pensioenfondsen - zekerheid op de langere termijn - goed aan bij de ratio van de rekenrente in het kader van een kapitalisatie van een uitkering voor toekomstige schade.

Wat de inflatie betreft, kiezen we allereerst voor de prijsinflatie (CPI), niet voor de (hogere) looninflatie, zoals in de literatuur (vgl. noot Laumen bij uitspraak rechtbank Midden-Nederland) wel wordt bepleit. De reden daarvan is dat met de looninflatie als het goed is al rekening wordt gehouden in de begroting van de jaarschade (bij de berekening van het inkomen in de fictieve situatie wordt doorgaans uitgegaan van een stijging van het loon). Bovendien is de inflatoire ontwikkeling van de hoogte van de jaarschade per zaak verschillend, zodat het niet goed mogelijk is om daarover voor alle zaken een concrete aanbeveling te doen.
De inflatie op de korte termijn is redelijk goed te voorspellen - het CPB doet dat periodiek - op de lange termijn wordt het lastiger. Door voor de middellange en lange termijn te kiezen voor de inflatiecomponent in de UFR baseren we ons op kennis van de instantie die geacht wordt het het beste te weten en ook de middelen heeft om de inflatie te beïnvloeden in de richting van het gewenste/verwachte percentage.

De onderstaande tabel geeft een indruk waar de rekenrente op basis van deze uitgangspunten en naar de nu bekende gegevens op uitkomt.

Periode Rente Inflatie
0-5 jaar 0% 2%
6-20 jaar 0,5% 2%
> 20 jaar 1,5% 2%

Geraadpleegde bronnen:
- Spaarrekeningen en deposito’s: https://www.actuelerentestanden.nl/;
- UFR: KPMG Nederland;
- Inflatie: Centraal Plan Bureau (CPB), middellangetermijnverkenning (MLT) 2022-2025, actualisatie september 20221.

1 Januari 2022
2 Er is een UFR voor pensioenfondsen, op basis van regelgeving van DNB en voor verzekeraars op basis van Europese regels. De percentages verschillen; die van verzekeraars is hoger.
3 De geraadpleegde bronnen staan onder de tabel.

 

En de oude (van rechtspraak.nl verwijderde) versie:
LOVCK en LOVCH juni 2021 Aanbevelingen rekenrente personenschadezaken, rente obv spaarrente, deposito's en UFR; inflatie 2%