Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Roermond 090211 deelgeschil niet geschikt voor verzoek om voorschot; nodeloos gemaakte kosten

Rb Roermond 090211 deelgeschil niet geschikt voor verzoek om voorschot; kostenvergoeding afgewezen aangezien sprake is van nodeloos gemaakte kosten
2.1. [verzoeker] is op 4 november 2006 als bestuurder van een auto betrokken bij een verkeersongeval. Aegon heeft de aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval erkend. Na het ongeval heeft Aegon Andriessen en Geurst Expertises B.V. ingeschakeld ter inventarisatie van het letsel en de gevolgen. Door dat expertisebureau is sedertdien contact onderhouden met de belangenbehartiger van [verzoeker]. Aegon heeft bij wijze van voorschot betalingen gedaan tot een bedrag van € 23.500,--.
2.2. Tussen [verzoeker] en Aegon is, nadat tussen partijen in gezamenlijk overleg neurologische respectievelijk neuropsychologische expertises zijn uitgebracht, verschil van mening ontstaan over -met name- het causale verband tussen het verkeersongeval en de bij [verzoeker] geconstateerde klachten en beperkingen en de arbeidsongeschiktheid die daaruit volgens [verzoeker] zou voortvloeien. Aegon had de bevoorschotting in afwachting van de uitkomst van die onderzoeken gestaakt.

3. Het verzoek

3.1. [verzoeker] verzoekt de rechtbank bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad,:
-te bepalen dat Aegon aan [verzoeker] een voorschot van € 20.000,-- betaalt op de door [verzoeker] reeds geleden schade als gevolg van het hem overkomen ongeval op 4 november 2006;
-Aegon te veroordelen in de kosten van deze procedure, door Ten Brummelhuis begroot op
3.2. [verzoeker] grondt dit verzoek tot bevoorschotting -kort gezegd- op de stelling dat het redelijk is dat verdere voorschotten worden verstrekt, nu de medische onderzoeken meer tijd vergen dan was voorzien en [verzoeker] als gevolg van het ongeval uit het arbeidsproces is weggevallen.

4. Het verweer

4.1. Aegon voert als verweer dat het verzoek dient te worden afgewezen ex artikel 1019z Rv., omdat de verzochte beslissing (tot bevoorschotting) niet kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Aegon is, na kennisname van voormelde neurologische en neuropsychologische rapportages, van oordeel dat er geen causaal verband bestaat, zodat bevoorschotting niet geïndiceerd is, mogelijk zelfs aanleiding kan geven tot terugvordering daarvan in de toekomst. Nu [verzoeker] de materiële rechtsvraag (het al of niet bestaande causale verband) niet aan de rechtbank voorlegt in deze procedure, kan aan bevoorschotting niet worden toegekomen. De vordering tot proceskostenvergoeding dient te worden afgewezen omdat [verzoeker] oneigenlijk gebruik maakt van de deelgeschilprocedure.

5. De vaststellingen en overwegingen

de vordering tot bevoorschotting

5.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat [verzoeker] met het onderhavige verzoek uitdrukkelijk niet beoogd heeft het medische geschil tussen partijen aan de rechtbank voor te leggen; Aegon heeft in haar verweerschrift beklemtoond dat zulks evenmin haar bedoeling is. Het gaat derhalve enkel om de gevraagde bevoorschotting.

5.2. Uit de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en Overlijdensschade (Wet van 17 december 2009, Stb. 2010, nr. 221; hierna: Wet deelgeschilprocedure) leidt de rechtbank af dat de ratio van de regeling is partijen tijdens de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een instrument te bieden een rechterlijke beslissing te verkrijgen op een geschilpunt dat aan het tot stand komen van een vaststellingsovereenkomst in de weg staat:
“De deelgeschilprocedure kan worden gevoerd over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen partijen rechtens geldt ter zake van aansprakelijkheid voor schade door dood of letsel in gevallen dat de beëindiging van dat geschil kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst(…). De rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.”
(MvT, Kamerstukken II 2007/08, nr. 31 518, nr. 3 p. 2)

5.3. Blijkens het bepaalde in artikel 1019x lid 3 aanhef en onder c Rv. dient het verzoekschrift onder andere te bevatten een zakelijk overzicht van de inhoud en het verloop van de onderhandelingen over de vordering. De ratio van deze bepaling is blijkens de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure om de rechtbank in staat te stellen te beoordelen of er perspectief bestaat op een buitengerechtelijke afwikkeling van de schade:
“(…) De rechter dient aan de hand van het verzoekschrift te kunnen beoordelen of het verzoek een deelgeschil betreft en of er perspectief bestaat op een buitengerechtelijke afwikkeling van de schade. Daartoe dient het verzoekschrift ingevolge artikel 1019x, derde lid, onder a, b en c, Rv. de aard en het vermoedelijk beloop van de vordering te bevatten, alsmede een omschrijving van het deelgeschil en een zakelijk overzicht van de inhoud en het verloop van de onderhandelingen over de vordering.(…) De vereiste vermelding van «een zakelijk overzicht van de inhoud en het verloop van de onderhandelingen over de vordering» heeft tot doel dat een puntsgewijze lijst met discussiepunten wordt overgelegd waarover al wel of nog geen overeenstemming is bereikt.(…) Het overzicht dient de rechter in staat te stellen zich snel een beeld over de zaak te vormen.” (MvT, Kamerstukken II 2007/08, nr. 31 518, nr. 3 p. 17)

5.4. De rechtbank leidt uit de onder 5.2. en 5.3. vermelde passages af dat voor de behandeling van een verzoek tot beslissing over een deelgeschil is vereist dat partijen zich bevinden in de fase van buitengerechtelijke onderhandelingen, en dat dit uit het verzoekschrift en de stukken die ter onderbouwing zijn overgelegd moet blijken. Wanneer er geen concrete aanwijzingen zijn dat bij beide partijen de bereidheid tot het voeren van buitengerechtelijke onderhandelingen aanwezig is, bestaat er in beginsel onvoldoende perspectief op een buitengerechtelijke afwikkeling van de schade en zal het verzoek dienen te worden afgewezen omdat de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (dit laatste is met zoveel woorden bepaald in artikel 1019z Rv.).

5.5. Nog los van de vraag of zich in het onderhavige geval de situatie voordoet dat partijen zich bevinden in de fase van buitengerechtelijke onderhandelingen, moet worden geoordeeld dat de verzochte beslissing, die als gezegd door [verzoeker] uitdrukkelijk is beperkt tot de gevorderde bevoorschotting, in het geheel niet kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Met bevoorschotting wordt immers geen einde gemaakt aan het diepgaande meningsverschil tussen partijen over het causale verband, welk meningsverschil klaarblijkelijk in de weg staat aan (verdere) buitengerechtelijke onderhandelingen en het bereiken van een overeenkomst.
Gelet op de ratio van de Wet deelgeschilprocedure en gelet op het bepaalde in artikel 1019z Rv. ligt het verzoek tot bevoorschotting dan ook aanstonds voor afwijzing gereed.

de vordering tot vergoeding van de kosten deelgeschilprocedure

5.6. [verzoeker] vordert ex artikel 1019 a (de rechtbank verstaat dat hier bedoeld is artikel 1019 aa) Rv. vergoeding van alle kosten in dit verzoek gemaakt, door hem begroot op€ 5.328,--.
Deze vordering dient naar het oordeel van de rechtbank te worden afgewezen.
Bedoelde kosten dienen te worden getoetst aan de zogeheten dubbele redelijkheidstoets:
-het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt;
-de hoogte van deze kosten moet redelijk zijn.
Deze vordering stuit reeds af op eerstvermelde eis. Evident is immers dat voormeld artikel 1019z Rv. zich in dit geval verzet tegen toewijzing. De handelwijze zijdens [verzoeker] om niettemin deze procedure te starten, en zelfs niet te stellen dat dat artikel hier niet aan de orde zou zijn, laat staan zulks te onderbouwen, leidt tot nodeloos gemaakte proceskosten. De gevolgen van die handelwijze dienen niet op Aegon te worden afgewenteld.

5.7. Aegon heeft eveneens verzocht [verzoeker] te veroordelen in haar proceskosten.
De rechtbank zal dit verzoek, gelet op de speciale regeling die voor proceskosten in de deelgeschillenprocedure is voorzien in artikel 1019aa Rv., dienen af te wijzen. Ofschoon zijdens [verzoeker] als gezegd hier onterecht naar de onderhavige procedure is gegrepen, levert dat nog geen onrechtmatigheid op, hetgeen in de onderhavige procedure wel is vereist wil de wederpartij van de benadeelde in de proceskosten veroordeeld kunnen worden.

5.8. Iedere partij zal dan ook haar eigen proceskosten dienen te dragen, waartoe de rechtbank de proceskosten zal compenseren. LJN BQ3182