Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 070723 vorderingsrecht dat  voorschotten van € 169.610,00 overstijgt kan niet worden vastgesteld

RBNHO 070723 vorderingsrecht dat  voorschotten van € 169.610,00 overstijgt kan niet worden vastgesteld

- verzocht 20 uur x € 290,00 + 21%; toegewezen o.b.v. 15 uur x 290 + 21% = € 5263,50

in vervolg op:
RBNHO 151021 Toewijzing verzoek meewerken onderzoek vza en aanvullende bevoorschotting VAV
- afwijzing verzoek tzv inschakeling ad-er voor aanvullende begeleiding bij re-integratie & vinden van passend werk
- verzocht 27 uur x € 245,00 + 21% = € 8.004,15; toegewezen 15 uur x € 245,00 + 21% = 4.446,75

(zie aldaar voor eerdere uitspraken, red. LSA LM)

2De beoordeling

Inleiding

2.1.

Het gaat in deze zaak om de afwikkeling van de (letsel)schade die [verzoeker] stelt te hebben geleden als gevolg van een verkeersongeval dat hem op 27 mei 2018 is overkomen.

2.2.

Er hebben in deze zaak al vier procedures plaatsgevonden bij de rechtbank in Alkmaar: een kort geding1, een verzoekschriftprocedure strekkende tot benoeming van een neuroloog2 en twee deelgeschillen3. Voor de relevante feiten verwijst de rechtbank naar de uitspraken in die procedures.

2.3.

Bevoorschotting was een steeds terugkerend thema. In de kort geding zaak en in de twee deelgeschilprocedures is AIG veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 22.645,00, € 28.320,00 en € 35.000,00, bij wege van een voorschot op een vast te stellen schadevergoeding. Daarnaast heeft AIG uit eigen beweging voorschotbedragen aan [verzoeker] uitgekeerd. In totaal heeft [verzoeker] van AIG inmiddels een bedrag aan voorschotten ontvangen van € 169.610,00, exclusief zijn advocaatkosten.

Het derde deelgeschil

2.4.

In dit derde deelgeschil verzoekt [verzoeker] opnieuw om een aanvullend voorschot op de door hem gestelde schade. [verzoeker] verzoekt de rechtbank te bepalen dat AIG aan hem een bedrag van € 35.750,00 moet voldoen.

2.5.

Beoordeeld moet worden of het geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure, zoals [verzoeker] stelt en AIG betwist.

2.6.

De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid om in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen. De rechterlijke uitspraak in een deelgeschil moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.

2.7.

Gegeven het doel om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de rechter steeds van geval tot geval te beoordelen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij moet ook worden beoordeeld of de bijdrage van de verzochte beslissing opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop; als uitvoerige bewijsvoering nodig is en/of deskundigenberichten kan geoordeeld worden dat het geschil zich niet leent voor de deelgeschilprocedure.

2.8.

De rechtbank is van oordeel dat een deelgeschil in beginsel geschikt kan zijn om een (nadere) bevoorschotting vast te stellen, omdat een uitspraak hierover kan bijdragen aan het tot stand brengen van een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank acht [verzoeker] dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.

2.9.

De vraag is vervolgens of in het kader van dit deelgeschil kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre de financiële onderbouwing van de door [verzoeker] gestelde (schade)omvang toereikend is. Volgens [verzoeker] heeft hij meer schade geleden dan tot op heden door AIG is bevoorschot, zodat er (nog) ruimte is voor toekenning van een aanvullend voorschot. AIG stelt zich daarentegen op het standpunt dat alle uit het ongeval voortvloeiende schade inmiddels is vergoed.

2.10.

De rechtbank overweegt als volgt. Weliswaar blijkt uit het rapport van verzekeringsgeneeskundige Buisman van 15 augustus 2022 dat na het laatste deelgeschil tot stand is gekomen, dat [verzoeker] (matig) beperkt is ten aanzien van de belastbaarheid van de rug en zijn mobiliteit, maar nog niet duidelijk is in hoeverre de door Buisman vastgestelde beperkingen leiden tot verlies aan verdienvermogen. Partijen zijn daarvoor nog in afwachting van het rapport van arbeidsdeskundige Audenaerde. Het debat over het gestelde verlies aan verdienvermogen – de belangrijkste en grootste schadepost van [verzoeker] – is dus nog niet volledig door partijen gevoerd.

2.11.

Op dit moment ontbreekt het bovendien aan concrete, heldere informatie aan de hand waarvan een realistische schatting van het verlies aan verdienvermogen kan worden gemaakt. De door [verzoeker] overgelegde schadeoverzichten met bijbehorende stukken bieden onvoldoende aanknopingspunten om aan te kunnen nemen dat de aangedragen financiële onderbouwing toereikend is. Deze is namelijk alleen gebaseerd op de eigen visie van [verzoeker] , die uitgaat van blijvende letselschade en volledige arbeidsongeschiktheid voor zijn werk als kickbokser, zonder dat daarin een behoorlijke objectieve benadering is verwerkt met betrekking tot zijn (resterende) verdienvermogen. Wat [verzoeker] nog zou kunnen op het gebied van werk, maar ook qua huishouden en zelfwerkzaamheid blijkt niet uit de nu voorhanden zijnde informatie.

Van belang is verder dat de kort geding rechter en de rechtbank eerder al hun twijfel hebben geuit over het meenemen bij de schadeberekening van [verzoeker] van een aantal inkomsten die hij stelt te zijn misgelopen als gevolg van het ongeval. Op de (overige) schadeposten van [verzoeker] heeft AIG bovendien gemotiveerd verweer gevoerd.

2.12.

Nu geenszins het stadium is bereikt dat duidelijkheid bestaat over de omvang van de aan het ongeval toe te rekenen schade, kan de rechtbank niet vaststellen dat [verzoeker] een vorderingsrecht heeft dat de al verstrekte voorschotten van in totaal € 169.610,00 (in voldoende mate) overstijgt. Er is meer informatie en onderzoek nodig. Daarvoor is gelet op de hiermee gepaard gaande investering in tijd, geld en moeite, afgewogen tegen het belang van [verzoeker] , in deze deelgeschilprocedure geen plaats.

2.13.

Het enkele feit dat de financiële situatie waarin [verzoeker] zich bevindt nijpend is omdat hij zijn vaste lasten niet kan voldoen, rechtvaardigt in het licht van wat hiervoor is overwogen niet het toekennen van een aanvullend voorschot. Het gaat er immers niet om dat AIG voldoende uitkeert om de vaste lasten van [verzoeker] te voldoen. Overigens merkt de rechtbank nog op dat, anders dan [verzoeker] betoogt, er wel degelijk in het laatste deelgeschil is bevoorschot op het smartengeld.

Conclusie

2.14.

Gelet op het voorgaande leent het nu voorliggende geschil tussen [verzoeker] en AIG zich niet voor afdoening binnen de kaders van een deelgeschil. Het verzoek van [verzoeker] zal daarom op grond van artikel 1019z van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden afgewezen. De rechtbank herhaalt dat een bodemprocedure de aangewezen weg lijkt om het geschil tussen partijen te beslechten als partijen niet onderling tot overeenstemming kunnen komen.

Kosten deelgeschil
2.15. De rechtbank moet de kosten van deze deelschilprocedure begroten, ook als een verzoek wordt afgewezen. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Daaruit volgt dat de rechtbank de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

2.16.

Van dit laatste is, anders dan AIG heeft betoogd, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er sinds het laatste deelgeschil eind 2021 ontwikkelingen zijn geweest, zoals de totstandkoming van het rapport van verzekeringsgeneeskundige Buisman, de inschakeling van arbeidsdeskundige Audenaerde en de nadere bevoorschotting door AIG. Misbruik van het processuele middel van een verzoekschrift ex artikel 1019w Rv acht de rechtbank niet aanwezig.

2.17.

[verzoeker] heeft de kosten van deze deelgeschilprocedure begroot op een totaalbedrag van € 7.018,00, vermeerderd met het door hem betaalde griffierecht. Daarbij is hij uitgegaan van een tijdsbesteding van 20 uur tegen een uurtarief van € 290,00 vermeerderd met 21% btw.

2.18.

Met AIG is de rechtbank van oordeel dat het aantal door [verzoeker] opgevoerde uren bovenmatig is. Dit derde deelgeschil is grotendeels een herhaling van zetten en borduurt voort op de eerdere deelgeschilprocedures. Daarin zijn al door de rechtbank bedragen van € 7.707,70 en € 4.755,75 aan kosten begroot en toegewezen. Gelet op wat er het afgelopen anderhalf jaar heeft gespeeld tussen partijen acht de rechtbank het redelijk om de tijd voor dit deelgeschil te begroten op 15 uur in totaal, gelijk aan de urenbegroting van het laatste deelgeschil eind 2021. AIG heeft het in rekening gebrachte uurtarief van € 290,00 niet betwist. De rechtbank zal de kosten van dit deelgeschil dan ook begroten op een totaalbedrag van € 5.263,50 (= 15 uur x € 290,00 x 21%). Dit bedrag moet worden vermeerderd met het griffierecht van € 1.301,004, zodat de kosten van dit deelgeschil in totaal € 6.564,50 bedragen. Omdat AIG aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval heeft erkend, zal AIG worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [verzoeker] .  ECLI:NL:RBNHO:2023:6384