Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 260214 hoogte investeringen van € 280.000 voor terugdringen arbeidsongeschiktheid niet gerechtvaardigd door te verwachten schadeomvang

Rb Gelderland 260214 whiplash biodynamische boer; geen overeenstemming mbt uitgangspunten berekening VAV; verzoeken niet geschikt voor deelgeschil;
- hoogte investeringen van € 280.000 voor terugdringen arbeidsongeschiktheid niet gerechtvaardigd door te verwachten schadeomvang;
- afwijzing twee van de verzoeken zo voor de hand, dat het indienen volstrekt onnodig was; toegewezen 18 uur x € 255,00, totaal € 5.887,13

5. De beoordeling

5.1. Partijen zijn het erover eens dat het ongeval dat [verzoeker] en zijn echtgenote is overkomen, heeft geleid tot een bijzonder en ingewikkeld letselschadedossier. Dit is gelegen in de volgende omstandigheden. Het ongeval dateert van juli 1999. Aanvankelijk heeft alleen de echtgenote van [verzoeker] Aegon aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval en pas in november 2002 is [verzoeker] overgegaan tot aansprakelijkstelling van Aegon. Als reden heeft [verzoeker] aangevoerd dat hij direct na het ongeval alle aandacht en energie nodig heeft gehad voor de zorg voor zijn echtgenote en om zo goed als mogelijk het werk op de biologisch-dynamische boerderij te verrichten. Door dit tijdsverloop zijn bij Aegon onder meer vragen gerezen omtrent het causaal verband tussen het destijds overkomen ongeval en de door [verzoeker] gestelde klachten en beperkingen. Hierna is een langdurige discussie gevolgd over de persoon van de deskundige voor de neurologische expertise die na het entameren door [verzoeker] van een voorlopig deskundigenonderzoek is geëindigd op 18 mei 2009 met de benoeming door de rechtbank van E. Oosterhoff, die heeft gerapporteerd op 4 februari 2010 met als diagnose een postwhiplashsyndroom. Na de mondelinge behandeling op 20 oktober 2011 van de door Aegon geëntameerde verzoekschriftprocedure inzake een voorlopig deskundigenonderzoek hebben partijen opdracht gegeven aan Hulsen tot een arbeidsdeskundig onderzoek en aan Van der Eijk en Swienink tot een bedrijfseconomisch onderzoek. Deze onderzoeken zijn thans beschikbaar. Wegens een verschil van inzicht tussen partijen over de consequenties die aan de beschikbare gegevens kunnen worden verbonden is een patstelling ontstaan en heeft Aegon de onderhandelingen formeel afgebroken.

5.2.
Ondertussen moest het werk op de biologisch-dynamische boerderij doorgang vinden. Het oorspronkelijke melkveebedrijf kon niet meer als voorheen worden voortgezet, omdat het bedrijf in verband met de vanaf 2000 geldende Hygiënewetgeving zou moeten worden aangepast, terwijl [verzoeker] aanliep tegen de door hem ervaren beperkingen bij de handmatige zware werkzaamheden. Door de door de echtgenote ervaren beperkingen is zij niet erin geslaagd haar beoogde functie van enquêtrice te vervullen en daarmee het basisinkomen voor het gezin te genereren. In 2003 is het bedrijf in een vennootschap onder firma (vof) ingebracht. In samenspraak met DLV (voormalige Dienst Landbouw Voorlichting) is een andere bedrijfsopzet uitgewerkt. Er is geïnvesteerd in 2005 in de bouw van een nieuwe potstal met een multifunctionele ontvangstruimte. Dit heeft geleid tot de mogelijkheid van aanvullende inkomsten uit horeca en zorgverlening. Voor circa € 50.000,00 zijn arbeid verlichtende machines aangeschaft. Volgens [verzoeker] is de impact van alle gebeurtenissen zodanig geweest dat hij wegens depressieve klachten van 27 november 2006 tot 9 februari 2007 in de Bernard Lievegoed Kliniek (antroposofische psychiatrie) opgenomen is geweest. De financiële lasten van de investeringen zijn te zwaar gebleken met als gevolg een surseance van betaling in 2008/2009. De Triodosbank, die ter gelegenheid van de surseance heeft geherfinancierd, maakt thans aanspraak op integrale aflossing van haar vordering en heeft [verzoeker] aangezegd tot uitwinning van de gestelde zekerheden te zullen overgaan als aflossing door een uitkering van Aegon niet mogelijk is. Het somberste scenario betekent voor [verzoeker] het verlies van de door zijn ouders gestichte biologisch-dynamische boerderij.

5.3.
Gelet op al deze gevolgen voor [verzoeker] en zijn echtgenote is het buitengewoon tragisch dat thans, bijna 15 jaar na het ongeval, de onderzoeken beschikbaar zijn waaruit blijkt dat de opbrengsten uit alleen veeteelt en landbouw niet toereikend zijn om de kosten van de onderneming te dekken. De oorspronkelijk bedrijfsvoering zou dusdanig beperkte winsten opleveren dat hiervan nauwelijks een bijdrage aan het consumptief inkomen zou voortvloeien (Van der Eijk en Swienink, p. 48-49). Dat [verzoeker] het gevoel heeft door Aegon volledig in de steek te zijn gelaten en respectloos te zijn behandeld is vanuit zijn beleving van de “niet-medewerking” van Aegon, zoals hij het heeft aangeduid, voorstelbaar. Anderzijds zijn ook omstandigheden in de risicosfeer van [verzoeker] debet aan het ontstaan van deze situatie. De stellingen van partijen geven blijk van weinig bereidheid om zich in elkaars positie te verplaatsen. Aegon vergelijkt bij de vraag of de bedrijfsvoering van [verzoeker] rendabel is deze met een modern agrarisch bedrijf zonder oog voor de filosofie en werkwijze van [verzoeker], terwijl [verzoeker] leeft met de gedachte dat hem door het ongeval zijn “zielenvreugd” is ontnomen omdat hij niet meer in staat is tot de zware fysieke handarbeid, zonder oog te hebben voor de vraag van Aegon of de boerderij bedrijfseconomisch gezien levensvatbaar was.

5.4.
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond heeft [verzoeker] een viertal verzoeken in deelgeschil voorgelegd. Het verweer van Aegon dat de deelgeschilprocedure niet kan worden aangewend om partijen opnieuw tot onderhandelingen te dwingen wordt in de onderhavige procedure gepasseerd. Indien op (een van) de ingediende verzoeken ten gunste van Aegon wordt beslist, kan een patstelling worden doorbroken, waardoor partijen in staat worden gesteld toe te werken naar een vaststellingsovereenkomst.

5.5.
Met de eerste twee verzoeken legt [verzoeker] in feite de vraag voor hoe zijn verlies van verdienvermogen berekend moet worden. In dit verband is van belang dat [verzoeker] zijn onderneming in 2003 heeft ingebracht in een vof, waarvan zowel hij als zijn echtgenote voor 50% vennoot zijn.

5.6.
Met Aegon wordt geoordeeld dat deze verzoeken zich bij de huidige standpuntbepaling niet lenen voor een deelgeschil. Immers, op grond van artikel 1019z van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient getoetst te worden of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moet aldus worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Hieromtrent wordt als volgt overwogen.

5.7.
Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van de verplichting tot schadevergoeding geldt dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat zijn schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Dit brengt mee dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden. Hierbij komt het aan op de redelijke verwachting van de rechter omtrent toekomstige ontwikkelingen.

5.8.
Tussen partijen is onvoldoende uitgekristalliseerd in hoeverre een concrete schadeberekening mogelijk is door alle gebeurtenissen na het ongeval, met name omdat het de vraag is of de financiële nadelen van bepaalde ondernemingsbeslissingen ten laste van Aegon kunnen worden gebracht. Bovendien ontbreken financiële gegevens over de periode voor het ongeval toen [verzoeker] tegen kost en inwoning de werkzaamheden op de boerderij verrichtte. Hetzelfde geldt voor de periode tot 2003. Terzijde wordt opgemerkt dat de omstandigheid dat concrete gegevens uit de aard van de zaak ontbreken over deze periode, onverlet laat de mogelijkheid om op grond van artikel 6:97 BW de schade te schatten op de waarde van de werkzaamheden. Pas als tussen partijen overeenstemming is over de uitgangspunten van de schadeberekening kan op de verzoeken worden beslist.
Ten overvloede wordt omtrent het geschilpunt over de varianten overwogen dat de omstandigheid dat in de vof om bepaalde redenen is gekozen voor een 50/50 verhouding tussen [verzoeker] en zijn echtgenote niet zonder meer dwingt tot een zelfde verhouding voor de schadebepaling van [verzoeker]. Partijen kunnen in hun onderhandelingen ervoor te kiezen om te abstraheren van bepaalde feiten en omstandigheden als een concrete schadeberekening geen recht doet aan de feitelijke situatie.

5.9.
Het verzoek van [verzoeker] om te bepalen dat Aegon gehouden is om de door [verzoeker] in zijn bedrijf geïnvesteerde bedragen van € 280.000,00 te vergoeden als schade is aan te merken als een verzoek dat zich leent voor behandeling in deelgeschil. Hiervoor geldt het volgende. Volgens [verzoeker] zijn deze investeringen gedaan om de arbeidsongeschiktheid terug te brengen. Met verwijzing naar het rapport van Hulsen is de investering zinvol geweest, omdat de arbeidsongeschiktheid van 76,5% is teruggebracht naar 20%, aldus [verzoeker]. Aegon heeft aangevoerd dat niet alle investeringen hebben geleid tot vermindering van arbeidsongeschiktheid, en voorts dat het machines betreft die algemeen gebruikelijk zijn. Betaling door Aegon zou dubbelop zijn, omdat de schulden die verband hielden met de investeringen inmiddels zijn kwijtgescholden.
Dit verzoek zal worden afgewezen. Het volgende is daarvoor redengevend.

5.10.
[verzoeker] plaatst het verzoek (deels) in het kader van zijn schadebeperkingsplicht. In zijn algemeenheid kunnen kosten die met schade beperkende maatregelen gepaard gaan ten laste van Aegon worden gebracht. Anders dan [verzoeker] aanvoert, is het feit dat het bedrijf verliesgevend is wel degelijk van belang. De hoogte van de te investeren bedragen moet redelijkerwijs worden gerechtvaardigd door de te verwachten schadeomvang, tenzij de kosten in overleg met Aegon zijn gemaakt. Van dit laatste is geen sprake. Dat het antwoord op de vraag over de levensvatbaarheid van de boerderij pas thans beschikbaar is, kan niet ten laste van Aegon worden gebracht. Eventuele onwetendheid hiervan ligt in de risicosfeer van [verzoeker].
Voorts wordt met Aegon geoordeeld dat [verzoeker] onvoldoende duidelijk heeft gemaakt op welke investeringen het bedrag van € 280.000,00 betrekking heeft. Voor zover het gaat om investeringen in een nieuwe potstal en een multifunctionele ruimte, valt niet in te zien waarom Aegon deze zou moeten financieren. Voor zover het gaat om investeringen in machines is van belang dat voor [verzoeker] een mechanisatie in de vorm zoals thans heeft plaatsgevonden, gelet op de mate van handarbeid voor het ongeval, niet te verwachten was. Het argument van Aegon dat het normaal gebruikelijke machines betreft snijdt derhalve geen hout. Vast staat dat diverse machines bijdragen aan de arbeidsgeschiktheid van [verzoeker] en daarom in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. Bij gebreke van een nadere specificatie kan de hoogte van de vergoeding echter niet worden vastgesteld.

5.11.
Met de stelling dat [verzoeker] gedwongen was om zelf de beslissing te nemen omdat Aegon niet voortvarend heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de rapporten van deskundigen, zoals [verzoeker] heeft gesteld, grondt [verzoeker] zijn verzoek in feite op de stelling dat Aegon onrechtmatig heeft gehandeld door niet te handelen conform de GBL (Gedragscode Behandeling Letselschade) en daarom aansprakelijk is voor de als gevolg hiervan geleden schade. Gelet op de onder 5.1 beschreven gang van zaken is in het onderhavige dossier niet zonder meer evident dat de vertraging alleen aan Aegon is te wijten. Als verzekeraar is zij gehouden om de geleden schade te vergoeden, maar niet meer dan dat. Bij het causale verband en de omvang van de schade heeft Aegon vraagtekens kunnen plaatsen. Voorts heeft [verzoeker] zich destijds door DLV laten adviseren over de wijziging van de bedrijfsopzet, zodat niet gezegd kan worden dat hij er alleen voor stond. Aangenomen mag worden dat hierbij ook de kosten van de wijzigingen aan de orde zijn geweest en dat nagedacht is over de mogelijkheden om deze kosten te financieren uit de opbrengsten van het biologisch-dynamisch bedrijf.

ECLI:NL:RBGEL:2014:1324