Overslaan en naar de inhoud gaan

CRVB 180719 niet toegekende ontheffing van werkzaamheden; gemis van vrije tijd is schadepost; begroot op 11 keer € 500,- en 7 keer € 330,-

CRVB 180719 niet toegekende ontheffing van werkzaamheden; gemis van vrije tijd is schadepost; begroot op 11 keer € 500,- en 7 keer € 330,-

Verzoek om schadevergoeding

4.4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat, nu hij per 3 december 2017 met pensioen is gegaan, de ontheffing van werkzaamheden achteraf feitelijk geen betekenis meer kan hebben. Daarom verzoekt hij een vergoeding voor gemis aan vrije tijd, vast te stellen aan de hand van de maatstaven van de uitspraak van de Raad van 10 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK7337. Verder verzoekt appellant een financiële compensatie voor het feit dat hij, gezien de afwijzing van zijn aanvraag, in de aanloop naar zijn pensioendatum, namelijk in de periode tussen december 2016 en december 2017, gebruik heeft gemaakt van de regeling partieel uittreden (RPU). Dat heeft in zijn situatie geleid tot een vermindering van het aantal gewerkte uren per week met 33,3% en dienovereenkomstige vermindering van salaris, vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, waarvan de helft door de korpschef en de andere helft door appellant is gedragen.

4.4.2.
Nu appellant geacht wordt alsnog een ontheffing van zijn werkzaamheden te hebben gehad voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 1 juli 2017, behield hij over die gehele periode op grond van artikel 20a, aanhef en onder h, van de Regeling LSS zijn aanspraken en derhalve ook zijn aanspraak op het volledige salaris. Dat geldt ook voor de periode van december 2016 tot 1 juli 2017, gedurende welke periode appellant gebruikt heeft gemaakt van de RPU. Van de RPU had hij immers, achteraf gezien, geen gebruik hoeven te maken, omdat hij, indien de korpschef op 22 oktober 2015 het juiste besluit had genomen, reeds ontheven zou zijn geweest van zijn werkzaamheden. Over deze periode zal de korpschef dus nog aanvullend salaris dienen te betalen.

4.4.3.
Anders dan de korpschef is de Raad voorts van oordeel dat gemis van vrije tijd in een situatie als deze een voor vergoeding in aanmerking komende schadepost oplevert. De Raad heeft eerder, onder meer in zijn uitspraken van 2 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI1721, en 15 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK1705, overwogen dat voor vergoeding in aanmerking komt de schade die is geleden door gemiste vrije tijd, waardoor de betrokken ambtenaar de gelegenheid is onthouden om die tijd te besteden aan door hem te bepalen ontplooiingsmogelijkheden of andere activiteiten. De Raad heeft aan de aard van de activiteiten geen beperkingen gesteld. Het gaat erom dat de betrokken ambtenaar de gemiste vrije tijd niet heeft kunnen invullen met activiteiten naar eigen keuze. Anders dan de korpschef is de Raad van oordeel dat gemis van vrije tijd ook in een situatie als die van betrokkene een voor vergoeding in aanmerking komende schadepost oplevert. Omdat deze schade naar zijn aard niet kan worden berekend, zal de Raad de schade begroten. In lijn met zijn uitspraak van 2 april 2009 en de in die zaak toegekende vergoeding moet de schade wegens gemis van vrije tijd in dit geval worden begroot op een bedrag van € 500,- per maand voor de periode van 1 januari 2016 tot 1 december 2016 en voorts op € 330,- per maand voor de periode van 1 december 2016 tot 1 juli 2017. Dit komt voor appellant neer op € 7.810,- (11 keer € 500,- en 7 keer € 330,- ) in totaal. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 7.810,-. ECLI:NL:CRVB:2019:2430