Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 310822 gebitsletsel na mishandeling; materiele schade toegewezen; geen hoger smartengeld dan in strafzaak toegewezen € 3000,00

RBNHO 310822 gebitsletsel na mishandeling; materiele schade toegewezen; geen hoger smartengeld dan in strafzaak toegewezen € 3000,00
- kosten tandheelkundig advies voorgeschoten door rbst-verz; toegewezen

2
Feiten

2.1.
[eiser] is op 11 januari 2020 mishandeld door gedaagden. Als gevolg van deze mishandeling heeft [eiser] kaak- en gebitsletsel opgelopen.

2.2.
Op 9 juni 2020 zijn gedaagden veroordeeld wegens het openlijk in vereniging geweld plegen. De strafrechter heeft in de strafvonnissen aan [eiser] een bedrag van € 3.000,- aan materiële schade en een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade toegewezen.

2.3.
Op verzoek van [eiser] heeft tandheelkundig adviseur [naam] (hierna: [naam] ) een rapport opgesteld. [naam] gaat in zijn rapport om de kosten van de gevolgschade van [eiser] te berekenen uit van een best-case-scenario en een worst-case-scenario. De kosten van de gevolgschade bedragen in deze scenario’s € 17.519,- (best case scenario) dan wel € 29.863,- (worst case scenario).

2.4.
Op 13 november 2020 heeft [eiser] gedaagden aansprakelijk gesteld voor zijn geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade.

3
De vordering

3.1.
[eiser] vordert – samengevat –:
1. voor recht te verklaren dat gedaagden ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiser] geleden en nog te lijden immateriële schade als gevolg van het openlijke geweld op 11 januari 2020;
2. gedaagden te veroordelen om aan [eiser] te betalen € 4.577,14 aan reeds verschenen en nog niet vergoede schade;
3. gedaagden te veroordelen aan [eiser] te betalen een voorschot op de nader te bepalen materiële en immateriële schade van € 2.500,-;
4. de hoofdsom te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2020;
5. gedaagden te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten van € 1.230,27;
6. gedaagden te veroordelen in de kosten van de procedure.

3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering voert [eiser] aan dat gedaagden onherroepelijk zijn veroordeeld voor in groepsverband mishandelen van [eiser] . Op grond van artikelen 6:162 en 6:166 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn gedaagden (hoofdelijk) aansprakelijk voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade. [eiser] heeft inmiddels al een bedrag van € 4.577,14 aan reeds verschenen niet vergoede schade. Omdat de behandelingen en kosten nog doorlopen, vordert [eiser] een voorschot van € 2.500,-. De buitengerechtelijke incassokosten zijn niet verzekerd onder de rechtsbijstandsverzekering.

4
Het verweer

4.1.
[gedaagde 2] heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van [eiser] .

4.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 3] betwisten niet dat zij, samen met [gedaagde 2] , [eiser] op 11 januari 2020 hebben mishandeld en dat [eiser] als gevolg daarvan tandheelkundige schade heeft opgelopen. Zij betwisten wel de hoogte van de schade en de eventueel toekomstige schade. Van de reeds geleden (verschenen) schade betwisten zij de hoogte van de kosten dagopname ziekenhuis. Daarnaast betwisten [gedaagde 1] en [gedaagde 3] dat de kosten van het tandheelkundig advies en de buitengerechtelijke kosten kunnen worden gezien als schade van [eiser] . Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 3] vallen deze kosten onder de verzekeringspolis van [eiser] en hoeft hij deze kosten niet zelf te betalen. Tot slot betwisten [gedaagde 1] en [gedaagde 3] de hoogte van de gevorderde immateriële schadevergoeding (het smartengeld).

5
De beoordeling

Aansprakelijkheid

5.1.
Door gedaagden is niet betwist dat [eiser] door de mishandeling op 11 januari 2020 schade heeft geleden en lijdt en dat gedaagden deze schade moeten vergoeden. De onder I gevorderde verklaring voor recht kan dan ook worden toegewezen met de toevoeging van [gedaagde 1] en [gedaagde 3] “voor zover de toekomstige schade in rechte dan wel in onderling overleg zal worden vastgesteld”.

Materiële schade

5.2.
[eiser] vordert dat gedaagden worden veroordeeld om aan hem te betalen € 4.577,14 in verband met schade die hij al heeft geleden en € 2.500,- als voorschot op de nader te bepalen materiële en immateriële schade. De strafrechter heeft reeds bepaald dat gedaagden een bedrag van € 6.000,- aan [eiser] moeten betalen, bestaande uit € 3.000,- materiële schade en € 3.000,- immateriële schade.

5.3.
In productie 9 heeft [eiser] een overzicht overgelegd waarin aan reeds geleden (verschenen) schade een bedrag is opgenomen van € 7.577,14. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] betwisten dit bedrag wat betreft de kosten dagopname ziekenhuis van € 60,- en de kosten ter vaststelling van de schade van € 679,42 (betreft het tandheelkundig advies en de voertuigexpertise). De overige kosten worden door [gedaagde 1] en [gedaagde 3] niet betwist.

5.4.
Wat betreft de kosten dagopname ziekenhuis heeft [eiser] tijdens de zitting onbetwist gesteld dat deze kosten € 30,- bedragen. De kantonrechter zal dan ook van dit bedrag uitgaan.

5.5.
Met betrekking tot de kosten van het tandheelkundig advies stellen [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zich op het standpunt dat deze kosten vallen onder de polis van [eiser] . Deze stelling is door [eiser] voldoende gemotiveerd betwist aangezien hij tijdens de zitting heeft gesteld dat deze kosten op grond van de voorwaarden van de rechtsbijstandsverzekering worden voorgeschoten en worden gezien als een voorschot indien de kosten verhaald kunnen worden. Gelet op het feit dat de aansprakelijkheid van gedaagden niet ter discussie staat en niet gesproken kan worden van een onnodig medisch onderzoek, is de kantonrechter van oordeel dat gedaagden ook deze kosten moeten betalen.

5.6.
Dit heeft tot gevolg dat gedaagden aan reeds geleden schade een bedrag aan [eiser] moeten betalen van (€ 7.577,14 – € 30,- (in verband met de lagere kosten dagopname ziekenhuis) =) € 7.547,14. De strafrechter heeft reeds een bedrag van € 3.000,- aan materiële schade toegewezen zodat de kantonrechter zal bepalen dat gedaagden nog een bedrag moeten betalen van € 4.547,14.

5.7.
Als voorschot op materiële en immateriële schade vordert [eiser] € 2.500,-. Tijdens de zitting heeft [eiser] onbetwist gesteld dat hij in juni 2022 nog een bedrag van ongeveer € 1.980,- aan kosten heeft moeten betalen voor het aanbrengen van implantaten. Uit het rapport van tandheelkundig adviseur [naam] blijkt daarnaast dat in een best-case scenario de tandheelkundige kosten € 17.519,- zullen bedragen en in een worst-case scenario € 29.863,-. De momenteel door [eiser] geclaimde kosten bedragen (€ 7.547,14 + € 2.500,- =) € 10.047,14. Deze kosten zijn dus nog lager dan de door de adviseur begrote kosten in het best-case scenario. De kantonrechter acht het gevorderde voorschot op de materiële schade dan ook toewijsbaar.

Wettelijke rente

5.8.
[eiser] vordert dat de hoofdsom, de kantonrechter neemt aan dat hij daarmee doelt op het bedrag van € 4.547,14, wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2020. Tegen deze vordering is geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter de gevorderde wettelijke rente zal toewijzen.

Immateriële schade

5.9.
Aan immateriële schade heeft de strafrechter een bedrag toegewezen van € 3.000,-. De kantonrechter stelt voorop dat uit het strafvonnis niet blijkt dat dit bedrag is toegewezen als zijnde een voorschot. Waar [eiser] heeft beoogd te betogen dat zijn immateriële schade hoger is dan het bedrag van € 3.000,- had het op zijn weg gelegen feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit dit oordeel zou kunnen voortvloeien. Dit heeft [eiser] echter nagelaten. De kantonrechter moet ervan uitgaan dat de angst – waar de kantonrechter niet aan twijfelt – die [eiser] ervaart als hij naar het dorp wil gaan al in het door de strafrechter toegewezen bedrag van € 3.000,- is verdisconteerd. De kantonrechter wijst erop dat uit de aard van immateriële schadevergoeding voortvloeit dat daarin ook toekomstige risico’s op verslechtering van de medische situatie inbegrepen zijn, behoudens bijzondere omstandigheden, maar die zijn door [eiser] niet gesteld. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat er geen hogere immateriële schadevergoeding aan [eiser] uitgekeerd dient te worden dan het bedrag van € 3.000,- dat de strafrechter heeft toegewezen.

Buitengerechtelijke kosten

5.10.
Tegen de door [eiser] gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 1.230,27 voeren [gedaagde 1] en [gedaagde 3] verweer. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] stellen dat deze kosten door [eiser] niet worden gemaakt omdat hij hiervoor verzekerd is. Deze kosten kunnen volgens hen maximaal € 433,07 bedragen als uit wordt gegaan van een restant vordering van € 3.180,72.

5.11.
Net zoals bij de kosten voor het tandheelkundig advies is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] voldoende gemotiveerd heeft betwist dat deze kosten aan hem worden vergoed door zijn rechtsbijstandsverzekering. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden gematigd en wel tot een bedrag van € 727,36 (overeenkomstig de aanbevelingen van het rapport Voorwerk II). Voor toekenning van een hoger bedrag dan het forfaitaire tarief bestaat onvoldoende grond, nu [eiser] onvoldoende feiten heeft gesteld die een hogere vergoeding – dan in het forfaitaire tarief besloten ligt – rechtvaardigen. ECLI:NL:RBNHO:2022:7835