Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 270623 smartengeld bij ernstig traumatisch schedelletsel na mishandeling € 15.000,00

GHARL 270623 smartengeld bij ernstig traumatisch schedelletsel na mishandeling € 15.000,00

in vervolg op:
RBGEL 300322 hersenschade na mishandeling, 2 maanden opname in ziekenhuis en revalidatiekliniek, daarna revalidatie met restgevolgen; smartengeld € 6000,00
vordering Huishoudelijke Hulp en Zelfwerkzaamheid vallen binnen reikwijdte richtlijn DLR; toewijzing
- toewijzing studievertraging cf richtlijn DLR; normschadebedrag Mbo-opleiding € 16.850,00
 (vordering beperkt tot 1 jaar)

 

2De beoordeling in hoger beroep

2.1.

Op 18 februari 2018 heeft een incident plaatsgevonden waarbij [naam1] [appellant] een klap heeft gegeven waardoor [appellant] is gevallen en met zijn hoofd op de grond is terechtgekomen. Hij heeft hierdoor letsel opgelopen. [appellant] vordert in deze procedure de schade die hij daardoor heeft geleden. De rechtbank heeft in het vonnis van 30 maart 2022, onder vernietiging van een verstekvonnis van 18 augustus 2018, voor recht verklaard dat [naam1] onrechtmatig tegenover [appellant] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die [appellant] heeft geleden en nog zal lijden, de bewindvoerder veroordeeld om € 23.028,54 uit hoofde van schadevergoeding te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2021 (datum inleidende dagvaarding) en veroordeling tot vergoeding van schade op te maken bij staat voor de schade die [appellant] heeft geleden en zal lijden uit hoofde van de schadeposten economische kwetsbaarheid en verlies aan arbeidsvermogen. In het bedrag van € 23.028,54 zit € 2.250,- aan smartengeld. De rechtbank heeft het totale bedrag aan smartengeld bepaald op € 6.000,- en heeft rekening gehouden met een al door de strafrechter toegekend voorschot op dit bedrag van € 3.750,-.

2.2.

Het hoger beroep is beperkt tot twee onderdelen: [appellant] vindt het toegewezen smartengeld van € 6.000,- te laag. Hij vordert een bedrag van € 25.000,- aan smartengeld (na verrekening van het voorschot € 21.250,-). Daarnaast klopt het ingangsmoment van de wettelijke rente over de diverse schadeposten volgens [appellant] niet. Het hof zal hierna op deze geschilpunten ingaan. Het hof oordeelt net als de kantonrechter dat er geen sprake is van eigen schuld van [appellant] . Het hof verwijst naar hetgeen de kantonrechter heeft overwogen (4.6. tot en met 4.8. van het bestreden vonnis) en neemt dit over.

smartengeld
2.3. Het gaat hier om opzettelijk toegebracht letsel als gevolg van een geweldsincident waarvoor [naam1] strafrechtelijk is veroordeeld. [appellant] heeft ernstig traumatisch schedelletsel opgelopen, heeft een operatie moeten ondergaan en is zo’n anderhalve maand opgenomen geweest in het ziekenhuis. Daarna heeft [appellant] langdurig klinisch en later poliklinisch een revalidatietraject gevolgd. Het gehoor aan zijn rechteroor is als gevolg van het incident blijvend met 30% afgenomen. [appellant] heeft ter zitting onbestreden toegelicht dat hij als gevolg van het schedelletsel cognitieve beperkingen ondervindt, met name concentratieproblemen en moeite met het verwerken van informatie. De revalidatiebehandelingen zijn gestopt omdat verbetering niet meer te verwachten valt. Deze cognitieve beperkingen zijn dus waarschijnlijk ook van blijvende aard. [appellant] ondervindt met name van deze cognitieve beperkingen hinder in zijn dagelijks leven, bij zijn studie en bij de uitoefening van zijn hobby’s. Het hof is van oordeel dat gelet op al deze omstandigheden een smartengeldvergoeding van € 15.000,- passend is. Hierbij weegt voor het hof de opzet op het toebrengen van letsel zwaar mee. Op deze vergoeding dient het door de strafrechter toegekende bedrag van € 3.750,- in mindering te worden gebracht waarna een bedrag resteert van € 11.250,-.

wettelijke rente
2.4. De rechtbank heeft over de schadevergoeding rente toegewezen vanaf de datum van de inleidende dagvaarding (6 juli 2021). Het door [appellant] gevorderde bedrag aan verschenen rente tot de datum van de inleidende dagvaarding (€ 2.445,19) heeft de rechtbank afgewezen omdat uit dat bedrag niet kon worden afgeleid vanaf welk moment de rente is verschuldigd en omdat van een te hoog bedrag aan smartengeld is uitgegaan.

2.5.

In hoger beroep heeft [appellant] een berekening overgelegd van de per schadepost verschenen rente tot de datum van de inleidende dagvaarding waarbij - behoudens het smartengeld - is uitgegaan van de door de rechtbank vastgestelde en in hoger beroep niet meer ter discussie staande bedragen. De bewindvoerder heeft niet bestreden dat in die berekening van de juiste ingangsdata van de wettelijke rente is uitgegaan. Het hof zal daarom over de hierna genoemde schadeposten de volgende rente toewijzen:
reiskosten [plaats1] - Klimmendaal € 24,20
reiskosten [woonplaats1] - Klimmendaal € 49,22
huishoudelijke hulp € 84,43
studievertraging € 467,10 +
€ 551,53

2.6.

De wettelijke rente over het smartengeld is verschuldigd vanaf 19 februari 2018 en dat zal zo worden toegewezen.


slotsom
2.7. Het hoger beroep treft doel. Het bestreden vonnis zal deels worden vernietigd voor zover in het dictum in 5.3. € 23.028,54 vermeerderd met rente vanaf 6 juli 2021 is toegewezen. Het hof zal de door de rechtbank toegewezen materiële schadeposten (medische kosten, reiskosten, huishoudelijke hulp, zelfwerkzaamheid en studievertraging) optellen. Dat komt neer op € 20.778,54. Daar wordt de rente tot de datum van de inleidende dagvaarding bij opgeteld (€ 551,53) en dat komt uit op € 21.332,07. Dat bedrag zal, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2021 worden toegewezen. Daarnaast zal het smartengeld worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente als hiervoor overwogen.

De bewindvoerder zal als de merendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. ECLI:NL:GHARL:2023:5395