Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 031123 smartengeld dubbele onderbeenbreuk en een enkelfractuur € 20.000,00

RBROT 031123 bevindingen recherchebureau; geen steun voor stelling dat door SO gestelde beperkingen niet reëel zouden zijn
smartengeld 
dubbele onderbeenbreuk en een enkelfractuur € 20.000,00

3De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

3.1.

Op 14 november 2017 is [eiser01] tijdens zijn werk bij [naam VOF01] een arbeidsongeval overkomen. Zijn linkerbeen is daarbij onder een composieten plaat terechtgekomen, als gevolg waarvan hij een dubbele onderbeenbreuk en een enkelfractuur heeft opgelopen. [eiser01] is hiervoor operatief behandeld.

3.2.

Bij vonnis van 20 december 2019 van de kantonrechter te Rotterdam is onder meer voor recht verklaard dat [naam VOF01] op grond van artikel 7:658 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor de materiele en immateriële schade die [eiser01] als gevolg van het arbeidsongeval heeft geleden en nog zal lijden. In deze procedure vordert [eiser01] van [naam VOF01] een immateriële schadevergoeding van € 45.000,-.

Klachten gevolg van het ongeval?

3.3.

[eiser01] beroept zich als onderbouwing van zijn vordering onder meer op het rapport van de door de rechtbank in deze zaak benoemde deskundige, prof. dr. H.W.B. Schreuder (orthopedisch chirurg). Uit zijn rapport van 19 november 2022 volgt dat [eiser01] met een aantal beperkingen te maken heeft, die het gevolg zijn van het ongeval op 14 november 2017. [eiser01] kan maximaal vijf minuten aaneengesloten lopen zonder klachten. De trap aflopen is moeilijk. Klimmen, klauteren, knielen, kruipen en hurken, gebogen werken, bukken en torderen, duwen en trekken zijn handelingen waarbij [eiser01] beperkt is of die hij niet meer kan uitvoeren. [eiser01] is als gevolg van het ongeval arbeidsongeschikt en ontvangt een WIA-uitkering.

3.4.

[naam VOF01] betwist de klachten van [eiser01] . Zij heeft hem laten volgen door een recherchebureau. Uit het door dat bureau opgestelde rapport (niet gedateerd) en bijbehorend beeldmateriaal blijkt volgens [naam VOF01] dat [eiser01] bij minstens twee werkgevers na het ongeval heeft gewerkt. Verder zou uit het beeldmateriaal blijken dat [eiser01] over straat naar zijn werk loopt zonder klachten. Op zitting is het beeldmateriaal bekeken en besproken. De kantonrechter is van oordeel dat het beeldmateriaal geen steun biedt voor de stellingen van [naam VOF01] . He gaat om zeer korte beelden waaruit niet kan worden afgeleid dat [eiser01] langer dan vijf minuten zonder klachten kan lopen en evenmin dat [eiser01] ergens heeft gewerkt. Nog daargelaten dat [eiser01] een en ander gemotiveerd heeft betwist.

3.5.

[naam VOF01] betwist verder dat de klachten het gevolg zijn van het ongeval. Zij verwijst daarvoor naar het feit dat [eiser01] in 2018 een auto-ongeluk heeft gehad, waarbij zijn rechteronderbeen is bekneld met afscheuring van de achillespees tot gevolg. Volgens [naam VOF01] is in het rapport van de deskundige geen aandacht besteed aan de gevolgen van dat auto-ongeluk. Daarom kan, zo wordt betoogd, niet worden uitgesloten dat zijn klachten daarmee samenhangen.

3.6.

Dat betoog van [naam VOF01] wordt niet gevolgd. In het rapport heeft de deskundige vastgesteld dat in 2018 sprake was van een auto-ongeluk, dat het daardoor ontstane letsel met een goed resultaat is behandeld en dat [eiser01] daarvan geen klachten of beperkingen ervaart. De deskundige verklaart verder dat er geen klachten en afwijkingen zijn die er ook zouden zijn geweest zonder het arbeidsongeval. Partijen hebben de gelegenheid gekregen om op het conceptverslag van de deskundige te reageren. [eiser01] heeft daarvan gebruik gemaakt, maar [naam VOF01] niet, ook niet na twee herinneringen. Zij heeft daarmee de kans om de deskundige vragen te stellen over het auto-ongeluk voorbij laten gaan. Verder heeft [naam VOF01] haar stellingen op geen enkele wijze geconcretiseerd. De kantontrechter gaat dan ook uit van de bevindingen en conclusies van de deskundige. Dat betekent dat wordt vastgesteld dat de klachten van [eiser01] het gevolg zijn van het arbeidsongeval op 14 november 2017. De gevraagde verklaring voor recht wordt daarom toegewezen zoals hierna beslist.

Hoogte immateriële schadevergoeding

3.7.

[eiser01] vordert een vergoeding van immateriële schade van € 45.000,-. De kantonrechter stelt voorop dat smartengeld een naar billijkheid vast te stellen vergoeding vormt voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, (lichamelijk) letsel heeft opgelopen (artikel 6:106 BW lid 1 en onder b BW). Bij de begroting ervan moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waarbij voor de omvang van de vergoeding in het bijzonder bepalend is de aard, ernst en duur van het letsel, de pijn, de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde en de gevolgen daarvan voor de betrokkene.

3.8.

[eiser01] is zonder twijfel een traumatiserend ongeval overkomen. Hij is onder een composieten plaat terecht gekomen. Als gevolg daarvan heeft hij een dubbele onderbeenbreuk en enkelfractuur (links) opgelopen. Dat heeft niet alleen consequenties voor zijn werk, maar ook voor alledaagse activiteiten. De kantonrechter acht voorstelbaar dat de beperkingen waarmee [eiser01] kampt hem in het gezinsleven en maatschappelijke verkeer aanzienlijk hebben beperkt. Hierdoor heeft [eiser01] zijn leven niet kunnen voortzetten zoals hij anders zou hebben gekund. Uit het rapport van de deskundige blijkt dat het ongeval tot blijvend letsel heeft geleid.

3.9.

De kantonrechter heeft acht geslagen op de door [eiser01] genoemde voorbeelden van uitspraken uit de Smartengeldgids. Deze voorbeelden worden echter niet voldoende vergelijkbaar geacht met de situatie van [eiser01] , omdat sprake is van zwaarder en of meer gecompliceerd letsel. In de zaak met uitspraaknummer 107 is sprake van een ziekenhuisopname van 30 dagen met 8 operaties en 36 maanden op krukken lopen. In de zaak met uitspraaknummer 109 is het slachtoffer gehandicapt geraakt, nadat een vrachtwachten over beide benen reed. In de zaak met zaaknummer 114 is sprake van meerdere vormen van letselschade (arm- en handletsel, been- en voetletsel, schouder-borstkas-en wervelkolomletsel en ontsiering van gelaat en lichaam). In de zaak met zaaknummer 118 heeft het slachtoffer beide onderbenen gebroken en was er sprake van diverse complicaties in het hersteltraject. Het slachtoffer heeft bovendien hoofd- en zenuwletsel alsmede ernstige psychische schade.

Conclusie

3.10.

Alles wat hiervoor is overwogen, overziend en mede in aanmerking genomen de bedragen die in vergelijkbare gevallen door Nederlandse rechters zijn toegekend, begroot de kantonrechter het smartengeld op € 20.000,-.

Buitengerechtelijke incassokosten

3.11.

Op grond van artikel 6:96 lid 2 BW maakt [eiser01] aanspraak op de medische kosten die hij heeft gemaakt ter vaststelling van aansprakelijkheid van [naam VOF01] .

De door [eiser01] gevorderde kosten zijn in redelijkheid gemaakt en de hoogte van de kosten zijn redelijk. Dat betekent dat het gevorderde bedrag van € 1.449,88 wordt toegewezen.

Proceskosten

3.12.

[naam VOF01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). Omdat [eiser01] procedeert op basis van een toevoeging blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht. De proceskosten aan de zijde van [eiser01] worden vastgesteld op € 86,00 aan griffierecht en € 1.058,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 529,-). Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [naam VOF01] een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist.

Uitvoerbaarheid bij voorraad

3.13.

Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

4De beslissing

De kantonrechter:

4.1.

verklaart voor recht dat de klachten en beperkingen, die orthopedisch verklaarbaar zijn en vermeld in de “ Beperkingenlijst ” in het rapport van prof. dr. H.W.B. Schreuder van 19 november 2022, het gevolg zijn van het ongeval van 14 november 2017;

4.2.

veroordeelt [naam VOF01] , hoofdelijk, om aan [eiser01] te betalen € 21.449,88,- binnen zeven dagen na de datum van het vonnis;

4.3.

veroordeelt [naam VOF01] , hoofdelijk, in de proceskosten, die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 86,- aan griffierecht en € 1.058,- aan salaris voor de gemachtigde van [eiser01] , van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan; ECLI:NL:RBROT:2023:11285