Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Amsterdam 050411 mishandeling binnen affectieve relatie; smartengeld 12500,00

Hof Amsterdam 050411 mishandeling binnen affectieve relatie; smartengeld  12500,00
3. Behandeling van het hoger beroep

3.1 Het gaat in deze zaak, kort weergegeven, om het volgende.
[ Appellante ] en [ Geïntimeerde ] hebben vanaf oktober 2004 tot en met december 2006 een affectieve relatie gehad en van begin 2005 tot en met eind 2006 samengewoond.
Bij vonnis van de politierechter te Haarlem van 3 december 2007 is [ Appellante ] onherroepelijk veroordeeld tot een (deels voorwaardelijke) werkstraf wegens mishandeling van [ Geïntimeerde ] in de periode van 1 februari 2004 tot en met 31 december 2006, alsmede wegens mishandeling van [ Geïntimeerde ] op 23 september 2005. De politierechter heeft de vordering tot betaling van smartengeld van [ Geïntimeerde ] als benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.000,=. Tijdens de mishandeling op 23 september 2005 heeft [ Appellante ] [ Geïntimeerde ] door de ruit van een woning geduwd, waarna [ Geïntimeerde ] per ambulance naar het LUMC is vervoerd met verwondingen aan hoofd en handen. Bij brief van 10 november 2008 aan de raadsman van [ Geïntimeerde ] heeft haar behandelend plastisch chirurg, [ plastisch chirurg ], onder meer geschreven dat [ Geïntimeerde ] een handtrauma (rechts) heeft opgelopen, dat zij daarvoor onder meer operatief is behandeld, dat zij in 2006 nog problemen had ‘bij flexie van de pols met flexie van de vingers’ en ‘[v]eel klachten van pijn in de hand pols thv litteken’ had, alsmede dat [ Geïntimeerde ] 28 augustus 2008 is teruggekomen voor verdere behandeling, omdat zij ‘steeds meer problemen [heeft] met de hand functie’ en dat haar is uitgelegd dat er geen verdere behandelingsopties zijn.

3.2 [ Geïntimeerde ] heeft [ Appellante ] in rechte betrokken en gevorderd dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat [ Appellante ] door de mishandelingen onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en aansprakelijk is voor alle door haar geleden en te lijden schade.
(...)
3.8 Smartengeld

3.8.1 [ Appellante ] heeft in principaal hoger beroep aangevoerd dat de toegekende immateriële schadevergoeding van € 12.500,= niet in verhouding staat tot twee door haar genoemde vergelijkbare gevallen. Zij meent dat een vergoeding van € 2.180,= volstaat. Bovendien heeft [ Appellante ] bestreden dat causaal verband bestaat tussen de door [ Geïntimeerde ] gestelde verergering van haar klachten in 2008 en de mishandeling op 23 september 2005.

3.8.2 De bezwaren van [ Appellante ] tegen (de hoogte van) het toegekende smartengeld treffen geen doel. Het hof acht de door haar genoemde gevallen niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak. In het bijzonder is in die gevallen geen sprake van letsel ten gevolge van mishandeling. Daarbij komt dat het smartengeld niet slechts is toegekend in verband met het bij de mishandeling van 23 september 2005 opgelopen letsel én de gevolgen daarvan, maar ook in verband met de herhaalde mishandelingen door [ Appellante ] gedurende een aantal jaren. Het hof is voorts van oordeel dat [ Appellante ], in het licht van de bevindingen van de behandelend plastisch chirurg – als hiervoor onder 3.1 genoemd - geen concrete feiten of omstandigheden heeft gesteld die tot het oordeel kunnen leiden dat [ Geïntimeerde ] ten gevolge van de mishandeling géén blijvend handletsel heeft opgelopen. Niet gebleken is dat het resterend letsel, zoals door de behandelend plastisch chirurg is omschreven, verband houdt met de omstandigheid dat [ Geïntimeerde ] in 2006 niet is verschenen op enige vervolgafspraken bij deze chirurg. Ook overigens heeft [ Appellante ] geen argumenten aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat een lager smartengeld dan toegekend door de rechtbank in de gegeven omstandigheden op zijn plaats is.  LJN BQ3758