Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 051113 bloeduitstortingen, zwellingen en wonden; smartengeld € 375,- cf. vordering is niet onredelijk; aanhouding mbt eigen schuld

Hof Arnhem-Leeuwarden 051113 mishandeling; verwijzing naar schadeonderbouwingsformulier van Slachtofferhulp is onvoldoende onderbouwing schade;
- bloeduitstortingen, zwellingen en wonden; smartengeld € 375,- cf. vordering is niet onredelijk; aanhouding mbt eigen schuld

De immateriële schade

4.8
Ten aanzien van de door [appellante] gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt het hof het volgende. [appellante] heeft een geneeskundige verklaring overgelegd van de arts die haar op 6 februari 2011 - zijnde de datum van de mishandeling - heeft onderzocht. Uit deze verklaring blijkt dat bij [appellante] uitwendig letsel is waargenomen bestaande uit wonden in het gelaat, een bloeduitstorting op de bovenlip, rode vlekken in de hals, een bloeduitstorting op de bovenbeen, op de rechterborst, rechts op de buikhuid en zwelling en roodheid van de linker pols. Voorts heeft de arts aangegeven dat sprake is van een psychische stoornis. In het schadeonderbouwingsformulier is dat laatste vertaald in stressklachten. 
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat dit letsel in zodanig verband staat met het door [geïntimeerde] gepleegde strafbare feit, dat het ontstaan hiervan aan haar als gevolg van haar handelen kan worden toegerekend. [geïntimeerde] heeft zulks ook niet betwist. 
Dientengevolge kan [appellante] op de voet van artikel 6:106 lid 1 onder b BW aanspraak maken op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Daarbij komt het door [appellante] gevorderde bedrag van € 375,- het hof niet onredelijk voor.

4.9
[geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [appellante] gevorderde schadevergoeding niet kan worden toegewezen nu [appellante] een eigen aandeel heeft gehad in de kwestie. Het hof verstaat deze stelling als een beroep op 'eigen schuld' (artikel 6:101 BW). Ter adstructie van haar stelling verwijst [geïntimeerde] naar het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 februari 2011 waarbij zij aangifte jegens [appellante] heeft gedaan wegens eenvoudige mishandeling, welk proces-verbaal zij als productie 3 bij memorie van antwoord heeft overgelegd.

4.10
Het hof stelt vast dat [appellante] nog niet heeft kunnen reageren op voorgenoemde productie die zijdens [geïntimeerde] in het geding is gebracht. Het hof zal [appellante] daarom in de gelegenheid stellen om bij akte op deze productie en op het eigen schuldverweer te reageren. ECLI:NL:GHARL:2013:8288