Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 150720 boa met politievrijstelling rijdt met 72-82 kmh op 50 kmh voorrangsweg en botst op van links komende auto; boa voor 1/3 aansprakelijk

RBMNE 150720 boa met politievrijstelling rijdt met 72-82 kmh op 50 kmh voorrangsweg en botst op van links komende auto; boa voor 1/3 aansprakelijk
- verzocht € 7.555,41; begroot op 18 x € 280,00 incl btw en kosten = € 5.040,00 x 1/3 vanwege 2/3 deel ES

locatie ongeval: https://goo.gl/maps/TmDK99NWUmiakvut5

2De overwegingen
Inleiding
2.1.
Op 3 juli 2018 heeft rond 23:00 uur op de Darwindreef, bij de kruising met de Wolgadreef, in Utrecht een aanrijding plaatsgevonden tussen [verzoeker] en [verweerder sub 1] . [verzoeker] reed in een Volkswagen Polo, hij was onderweg naar huis. [verweerder sub 1] reed in een Volkswagen Transporter, die als zodanig niet herkenbaar was als politievoertuig. [verweerder sub 1] is buitengewoon opsporingsambtenaar van de Forensische Opsporing van de Nationale Politie, eenheid [eenheid] . [verweerder sub 1] had die avond piketdienst. Hij was onderweg naar een specifiek adres na een melding over een vermoedelijk niet-natuurlijke dood. De auto waar [verweerder sub 1] in reed was verzekerd bij Euro Insurance.

Wat is er gebeurd?

2.2.
[verzoeker] reed op de Wolgadreef waar hij links voorsorteerde om linksaf de Darwindreef op te rijden. [verweerder sub 1] reed op de Darwindreef en kwam voor [verzoeker] van links. De Darwindreef is een voorrangsweg. [verweerder sub 1] reed met een snelheid van tussen de 72 en de 82 km/h. De maximumsnelheid ter plaatse is 50 km/h. De regeling van de verkeerslichten was uitgeschakeld en de verkeerslichten knipperden geel. Op de kruising zijn [verzoeker] en [verweerder sub 1] tegen elkaar gebotst.
Door het ongeval heeft [verzoeker] onder andere een breuk van het heiligbeen en een dubbele breuk van het schaambeen opgelopen. Ook zaten er glassplinters in zijn oog, had hij meerdere huidverwondingen en een hersenschudding.

Wat is het punt?

2.3.
[verzoeker] is van mening dat [verweerder sub 1] volledig aansprakelijk is voor de gevolgen die het ongeval voor hem hebben en dat hij geen eigen schuld heeft aan het ontstaan van het ongeval.
Volgens [verweerder sub 1] is er geen aansprakelijkheid. Hij heeft de maximumsnelheid overschreden omdat hij naar een spoedmelding moest en snel ter plaatse moest zijn. De officier van justitie heeft besloten hem niet strafrechtelijk te vervolgen omdat hij gebruik kon maken van de algemene vrijstelling die hij heeft van de bepalingen van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Volgens [verweerder sub 1] is sprake van een rechtvaardigingsgrond: voor zijn werkzaamheden, het algemeen belang en het opsporingsbelang moest hij snel op de plaats van het mogelijke delict aanwezig zijn, daarom overschreed hij de maximumsnelheid. [verzoeker] heeft hem geen voorrang verleend, zodat juist wel sprake is van eigen schuld van [verzoeker] .
Om over de aansprakelijkheid en de mate van eigen schuld duidelijkheid te krijgen is [verzoeker] dit deelgeschil gestart.

Wat verzoekt [verzoeker] ?

2.4.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:

I. voor recht te verklaren dat [verweerder sub 1] aansprakelijk is voor het ontstaan van het verkeersongeval op 3 juli 2018 en daarom gehouden is om de schade die [verzoeker] daardoor lijdt te vergoeden;

II. voor recht te verklaren dat Euro Insurance binnen de grenzen van de polisvoorwaarden als WAM-verzekeraar van [verweerder sub 1] gehouden is om aan [verzoeker] de schade te vergoeden die hij lijdt door het verkeersongeval op 3 juli 2018;

III. voor recht te verklaren dat [verzoeker] aan het ontstaan van het verkeersongeval geen eigen schuld heeft, althans het percentage eigen schuld in goede justitie te bepalen, al dan niet rekening houdend met de billijkheidscorrectie voor het ontstane letsel dat niet verzekerd is terwijl de aansprakelijkheid van [verweerder sub 1] verzekerd is bij Euro Insurance;

IV. de kosten van dit deelgeschil aan de kant van [verzoeker] te begroten, inclusief het betaalde griffierecht, en [verweerder sub 1] en Euro Insurance, hoofdelijk, te veroordelen tot betaling van dit bedrag binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 14e dag na de datum van deze beschikking tot de dag van de volledige betaling.

Internationaal aspect; bevoegdheid rechtbank en toepasselijk recht

2.5.
Euro Insurance is gevestigd in Ierland. Daardoor heeft dit verzoek een internationaal aspect. Voordat de rechtbank inhoudelijk op het geschil zal ingaan, zal daarom eerst de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht besproken worden.

2.6.
Voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter moet de rechtbank de Verordening (EU) nr. 1215/2012 ‘betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken’ (hierna: EEX-Vo II) toepassen. In artikel 12 EEX-Vo II staat dat de verzekeraar kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan als het geschil een aansprakelijkheidsverzekering betreft. Uit artikel 13 EEX-Vo II, dat over de aansprakelijkheidsverzekering gaat, volgt dat dat ook zo is bij een directe actie.
Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie wordt met “de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” zowel bedoeld de plaats van de veroorzakende gebeurtenis als de plaats waar de schade is ingetreden. Dit deelgeschil gaat over een ongeval dat in Nederland, in Utrecht, heeft plaatsgevonden. Euro Insurance wordt op grond van de directe actie zoals geregeld in de WAM aangesproken als aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerder sub 1] . De Nederlandse rechter is dan ook bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen.

2.7.
Welk recht van toepassing is op deze zaak moet beoordeeld worden met het Verdrag ‘inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg van 4 mei 1971’ (Trb. 1971, 118), hierna: het Haags Verkeersongevallenverdrag. Artikel 3 van het Haags Verkeersongevallenverdrag bepaalt: “De van toepassing zijnde wet is de interne wet van de Staat op welk grondgebied het ongeval heeft plaatsgevonden.”. Het ongeval is gebeurd in Utrecht, zodat Nederlands recht van toepassing is.

Vrijstelling?

2.8.
Met de “Vrijstelling van bepalingen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens ten behoeve van de Regionale Politiekorpsen” heeft de minister aan bestuurders van politievoertuigen, ook aan onopvallende - niet als zodanig herkenbare - politievoertuigen, een vrijstelling van de bepalingen van het RVV 1990 verleend (hierna ook: politievrijstelling). Als de politie deze vrijstelling gebruikt, is dat aan een aantal voorschriften en beperkingen gebonden. Zo moet 1) de veiligheid van het verkeer zoveel mogelijk gewaarborgd worden, 2) moeten de voorschriften die in de “Brancherichtlijn Verkeer Politie” (hierna ook: brancherichtlijn) staan worden nageleefd en 3) mogen bevoegdheden alleen worden uitgeoefend voor zover dat voor de uitvoering van de opgedragen taak noodzakelijk is.

2.9.
[verweerder sub 1] is van mening dat hij gebruik kon maken van de politievrijstelling. Hij verwijst daarvoor (ook) naar de beslissing van de Officier van Justitie van 4 januari 2019 om hem niet te vervolgen en waarin onder meer staat: “(…) De vraag rest dan of u gebruik kon maken van de vrijstelling van de bepalingen van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990. Ik ben van mening dat u van deze vrijstelling gebruik kon maken. (…) Ik acht aannemelijk dat de gevoerde snelheid noodzakelijk was voor het uitvoeren van de opgedragen (politie)taak. (…)”.

De rechtbank vindt deze sepotbeslissing niet relevant in deze civiele deelgeschilprocedure. Een eventuele vrijstelling betekent namelijk niet dat geen sprake (meer) kan zijn van civiele aansprakelijkheid. Uit de sepotbeslissing blijkt bovendien ook niet dat is onderzocht of aan alle voorwaarden, met name de eisen uit de “Brancherichtlijn Verkeer Politie” (zie hiervoor onder 2) in 2.8.), voor het gebruik maken van de vrijstelling is voldaan. Met [verzoeker] is de rechtbank van oordeel dat aan die voorschriften niet voldaan is. Om te beginnen staat vast dat [verweerder sub 1] geen specialistische rijopleiding heeft genoten (en met goed gevolg heeft afgelegd). Dit kan worden afgeleid uit zijn verklaring in het proces-verbaal. Uit die verklaring van [verweerder sub 1] leidt de rechtbank ook af dat er geen zogenoemde Prio 1 melding van een centralist van de meldkamer is afgegeven, waaraan de conclusie moet worden verbonden dat van een dringende taak in de zin van de richtlijn dan ook geen sprake was. Er was dus geen noodzaak om snel ter plaatse te gaan. Ook moet van de snelheid waarmee [verweerder sub 1] reed bij het naderen en oversteken van een kruising worden geoordeeld dat niet met aangepaste snelheid in de zin van de richtlijn is gereden.
De rechtbank merkt nog op dat de politievrijstelling ook geen vrijbrief is voor het veroorzaken van ongelukken. Er zal steeds rekening moeten worden gehouden met andere weggebruikers en hun - eventueel foutieve - weggedrag. Voor een niet als zodanig herkenbaar politievoertuig klemt dit des te meer, juist omdat zo’n voertuig niet opvalt door reflectiestrepen en/of optische en/of geluidssignalen.

2.10.
Dat [verzoeker] , zoals [verweerder sub 1] bij dupliek nog aanvoert, niet tegen de sepotbeslissing heeft geklaagd betekent overigens niet dat hij in deze deelgeschilprocedure niet mag stellen dat [verweerder sub 1] geen beroep op de politievrijstelling kan doen.

Onrechtmatig rijgedrag? Toetsingskader.

2.11.
De aanrijding tussen [verzoeker] en [verweerder sub 1] vond plaats op een zogenoemde voorrangskruising. Op deze kruising had [verweerder sub 1] voorrang, [verzoeker] moest hem die voorrang verlenen. Dit heeft [verzoeker] niet gedaan. Feit is ook dat [verweerder sub 1] als voorrangsgerechtigde de maximale toegestane snelheid van 50 km/h overschreed door met een snelheid van tussen de 72 en de 82 km/h te rijden.
De rechtbank stelt voorop dat een voorrangsfout in het verkeersrecht in het algemeen zwaarder weegt dan een overschrijding van de maximumsnelheid. Ook aan te hard rijdend voorrangsgerechtigd verkeer moet voorrang worden verleend. Verkeersdeelnemers moeten er rekening mee houden dat andere weggebruikers harder rijden dan de maximaal toegestane snelheid, maar hierbij geldt wel dat het moet gaan om in redelijkheid te verwachten snelheidsovertredingen. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank de kwestie beoordelen.

Aansprakelijkheid?

2.12.
Zoals de rechtbank hiervoor al overwoog weegt een voorrangsfout zwaar. Dat is hier niet anders. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat [verzoeker] niet zozeer een inschattingsfout heeft gemaakt van de snelheid waarmee [verweerder sub 1] reed, maar dat sprake is van een ‘zuivere’ voorrangsfout: [verzoeker] heeft [verweerder sub 1] helemaal niet gezien en in dat opzicht dus überhaupt geen voorrang verleend. Dit leidt de rechtbank af uit dat wat [verzoeker] tegenover de politie heeft verklaard (proces-verbaal van de politie, p. 13): “(…) Ik wilde de Darwindreef op gaan. Ik heb naar links en naar rechts gekeken, maar ik heb niemand aan zien komen. Ik ben door gereden en heb de auto van links niet gezien. Zelfs het moment net voor de aanrijding heb ik de auto niet gezien.” In het proces-verbaal van de politie, op p. 47 onder 2.3.5, staat dat er op het moment van het ongeval geen sprake was van zichtbelemmerende obstakels of omstandigheden en dat het zicht voor de betrokken bestuurders goed was. De rechtbank is er bovendien van op de hoogte dat bij de locatie waar het hier over gaat geen sprake is van belemmerd zicht (door bosschages), zoals [verzoeker] wel stelt, er is vrij zicht op de Darwindreef, in ieder geval over een afstand die zodanig is dat ook bij de door [verweerder sub 1] gereden snelheid hij tijdig waarneembaar is geweest voor [verzoeker] . In principe zou [verzoeker] [verweerder sub 1] dus gezien moeten hebben.
Tegenover deze voorrangsfout staat de snelheidsovertreding van [verweerder sub 1] . Door met een snelheid van tussen de 72 en de 82 km/h te rijden heeft [verweerder sub 1] de geldende maximumsnelheid van 50 km/h met (gemiddeld gezien) meer dan 50% overschreden. Zo’n overschrijding hoefde [verzoeker] in redelijkheid niet te verwachten op een weg binnen de bebouwde kom waar een maximumsnelheid van 50 km/h gold. Tegenover de politie, en ook in zijn verweerschrift, heeft [verweerder sub 1] verklaard dat hij [verzoeker] van rechts aan zag komen rijden bij het naderen van de kruising. [verweerder sub 1] heeft, toen hij bemerkte dat [verzoeker] de weg op kwam rijden, een aanrijding alleen niet kunnen vermijden. Dit impliceert dat de snelheid waarmee [verweerder sub 1] reed heeft bijgedragen aan het ongeval. Dat de forse snelheid waarmee [verweerder sub 1] reed heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, kan bovendien worden afgeleid uit de impact van de aanrijding: [verzoeker] heeft breuken in het bekkengebied opgelopen.

2.13.
Zowel de voorrangsfout van [verzoeker] als de snelheidsovertreding van [verweerder sub 1] heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. De rechtbank gaat in zoverre dus voorbij aan het standpunt van [verzoeker] dat hem geen verwijt valt te maken van de aanrijding, dat valt hem namelijk wel: hij heeft geen voorrang verleend en hij is onoplettend geweest. Het betoog van [verzoeker] dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden als [verweerder sub 1] minder hard zou hebben gereden gaat ten onrechte geheel voorbij aan de omstandigheid dat [verzoeker] voorrangsplichtig was en hoogst onoplettend is geweest. Het gaat hier niet om de natuurkundige vermijdbaarheid maar om de juridische verwijtbaarheid.
Anders dan [verweerder sub 1] meent, is de rechtbank van oordeel dat ook hem een verwijt kan worden gemaakt van het ongeval. Als de snelheidsoverschrijding van [verweerder sub 1] minder groot zou zijn geweest (met enige overschrijding van de toegestane snelheid moet men in redelijkheid rekening houden) zou er sprake van hebben kunnen zijn dat er geen verwijtbaarheid aan de kant van [verweerder sub 1] aangenomen had kunnen worden gelet op de voorrangsfout en evidente onoplettendheid van [verzoeker] , maar een overschrijding van ongeveer 50% binnen de bebouwde kom zoals die zich in deze zaak voorgedaan heeft brengt met zich dat [verweerder sub 1] verwijtbaar heeft gehandeld en bovendien zou het ongeval in ieder geval minder ernstige gevolgen voor [verzoeker] hebben gehad als [verweerder sub 1] minder (te) hard zou hebben gereden voorafgaand aan de aanrijding, daaronder begrepen het na de waarneming door [verweerder sub 1] van [verzoeker] niet terugbrengen van zijn snelheid. Daarom is de rechtbank van oordeel - alles afwegend - dat het ongeval voor een derde deel aan het rijgedrag van [verweerder sub 1] moet worden toegerekend, en hij in zoverre aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] door het ongeval lijdt.

Rechtvaardigingsgrond?

2.14.
Dat wat de rechtbank hiervoor onder 2.9 heeft overwogen over de politievrijstelling betekent dat voorbij wordt gegaan aan het standpunt van [verweerder sub 1] dat, voor het te hard rijden, aan de vrijstelling een rechtvaardigingsgrond kan worden ontleend.

Eigen schuld; billijkheidscorrectie?

2.15.
[verzoeker] doet een beroep op de billijkheidscorrectie. Hij vindt dat hij slechts een beperkte mate van eigen schuld heeft en dat het letsel dat hij heeft opgelopen aanleiding moet zijn voor volledige schadevergoeding door [verweerder sub 1] (en Euro Insurance), ook omdat [verweerder sub 1] verzekerd is.

De rechtbank is het niet met [verzoeker] eens dat hem slechts in beperkte mate een verwijt valt te maken. Uit dat wat de rechtbank over de aan ieder toe te rekenen omstandigheden (ieders rijgedrag) hiervoor onder het kopje ‘Aansprakelijkheid?’ heeft overwogen, moet (spiegelbeeldig) worden afgeleid dat de rechtbank van oordeel is dat [verzoeker] voor twee derde deel (eigen) schuld heeft aan het ongeval door geen voorrang te verlenen en hoogst onoplettend aan het verkeer te hebben deelgenomen. De vraag is of de billijkheid dan eist dat [verweerder sub 1] toch de volledige schade moet vergoeden, zoals [verzoeker] stelt, althans een hoger percentage dan hem op grond van de beslissing van de rechtbank over de aansprakelijkheidsvraag toekomt. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding. Partijen waren gelijkwaardige verkeersdeelnemers, er is verder geen reden om [verzoeker] op grond van leeftijd, achtergrond of anderszins een vorm van ‘extra’ bescherming toe te kennen en dat de letselschade van [verzoeker] onverzekerd is, is het gevolg van een keuze van hem om deze niet te verzekeren. Daarbij komt dat de rechtbank bij de beoordeling van de aansprakelijkheid al heeft meegewogen - in het nadeel van [verweerder sub 1] - dat de letselschade van [verzoeker] minder ernstig zou zijn geweest als hij minder hard zou hebben gereden. De rechtbank ziet geen andere feiten of omstandigheden die tot toepassing van een billijkheidscorrectie aanleiding zouden moeten geven.

Wat betekent dit voor het verzoek van [verzoeker] ?

2.16.
Dat wat de rechtbank over deze zaak heeft overwogen, betekent dat de verzochte verklaringen voor recht I en II (zie 2.4) zullen worden toegewezen in die zin dat [verweerder sub 1] en Euro Insurance voor een derde aansprakelijk zijn voor de schade van [verzoeker] . De gevraagde verklaring voor recht III wordt in die zin toegewezen dat voor recht verklaard wordt dat [verzoeker] voor twee derde deel eigen schuld heeft aan het ongeval.

Kosten van het deelgeschil

2.17.
De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechtbank bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

2.18.
De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoeker] € 7.555,41.

[verweerder sub 1] vindt het gehanteerde uurtarief van € 280,00 plus btw onredelijk hoog en het aantal aan de zaak bestede uren niet redelijk. Er zijn vijf uren genoteerd voor onder andere reistijd en de mondelinge behandeling, maar deze is niet gehouden. Voor de repliek zijn geen extra kosten gemaakt, omdat dit in feite een notitie is die al gemaakt was voor de mondelinge behandeling. De in rekening gebrachte kosten voor kleurkopieën zijn kantoorkosten, welk fenomeen is achterhaald. Ook worden in het verzoekschrift verweren behandeld die helemaal niet zijn gevoerd of aangekondigd. Tot slot voert [verweerder sub 1] aan dat bij een eventuele veroordeling tot betaling van deelgeschilkosten rekening moet worden gehouden met de eigen schuld van [verzoeker] .

2.19.
De rechtbank is van oordeel dat de zaak niet omvangrijk en ook niet zo complex is dat het een totaalbedrag aan kosten van € 7.555,41 rechtvaardigt. Het aantal uren dat is besteed en opgegeven, zeker gezien het gehanteerde specialistentarief, is aan de hoge kant.7.555,41. Een uurtarief van € 280,00 rechtvaardigt bovendien dat daarin btw en kantoorkosten mogen worden geacht te zijn verdisconteerd. De rechtbank begroot de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak op 18 uren x € 280,00 inclusief btw en kantoorkosten, dus op € 5.040,00 inclusief btw en kantoorkosten. Daar moet het griffierecht van € 304,00 dat [verzoeker] aan de rechtbank heeft moeten betalen nog bij opgeteld worden. Het totaalbedrag is dan € 5.344,00.

Dit bedrag moet verminderd worden met het aangenomen percentage eigen schuld. Dit heeft de Hoge Raad beslist in het arrest van 21 september 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA7624 [naam] / [naam] ). [verzoeker] vindt dat vermindering van de kosten met het percentage eigen schuld zich niet verdraagt met het doel van de deelgeschilprocedure. Hiermee doet [verzoeker] in feite een beroep op de zogenoemde “tweede billijkheidscorrectie” uit genoemd arrest van de Hoge Raad van 21 september 2007. Deze tweede billijkheidscorrectie houdt in dat de billijkheid (van artikel 6:101 lid 1 BW) kan meebrengen dat de buitengerechtelijke kosten niet of niet in gelijke mate ten opzichte van de vastgestelde primaire schadevergoeding worden verminderd. De rechtbank is het niet met [verzoeker] eens dat deze correctie hier moet worden toegepast. Het enkele feit dat het om een deelgeschilprocedure gaat, is daarvoor niet genoeg. Er zijn naast het feit dat dit een deelgeschil is ook geen andere omstandigheden die een tweede billijkheidscorrectie rechtvaardigen. Integendeel, de inzet van dit deelgeschil is primair geweest om 100% aansprakelijkheid en vervolgens 0% eigen schuld vast te stellen. De rechtbank heeft [verzoeker] niet gevolgd in het standpunt dat sprake is van volledige aansprakelijkheid van [verweerder sub 1] en hem vervolgens ook niet gevolgd in zijn standpunt dat hem geen eigen schuld treft en het percentage eigen schuld bovendien bepaald op twee derde. Onder deze omstandigheden, waarbij het juist [verweerder sub 1] is die gelijk krijgt op het punt van de eigen schuld en het percentage eigen schuld ook niet in het voordeel van [verzoeker] is vastgesteld of bijgesteld, dienen de kosten van de deelgeschilprocedure in evenredigheid met de uiteindelijk vastgestelde mate van eigen schuld voor rekening van [verzoeker] te komen.

Dit betekent dat de [verweerder sub 1] en Euro Insurance, hoofdelijk, tot betaling van een derde van € 5.344,00 (€ 5.040,00 plus € 304,00), dus € 1.781,33, aan [verzoeker] zullen worden veroordeeld binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking, te vermeerderen met wettelijke rente als dit bedrag niet binnen deze termijn zal zijn voldaan.

Uitvoerbaar bij voorraad?

2.20.
De rechtbank zal deze uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals [verzoeker] vraagt, omdat tegen een beschikking in een deelgeschilprocedure geen hogere voorziening openstaat. Dit volgt uit artikel 1019bb Rv. ECLI:NL:RBMNE:2020:2901