Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof A.dam 210409 verjaring gestuit door waarschuwing in brief; ook correspodentie met ass stuit verjaring

Hof A.dam 210409 verjaring gestuit door waarschuwing in brief; ook correspodentie met ass stuit verjaring
Verjaring
3.1 Het gaat in deze zaak kortweg om het volgende.

3.1.1 [Werknemer], geboren 10 mei 1961, is op 1 augustus 1990 in dienst getreden bij Pecoma als project-assistent. Hij is doorgegroeid naar de functie van senior applicatieprogrammateur/ managementinformatie-specialist. Op 22 maart 1995 heeft hij zich ziek gemeld. Na een periode van reïntegratie is hij vanaf 1 maart 1996 voor 20 uur in de week als onderwijscoördinator gaan werken. Met ingang van 21 maart 1996 is hij voor 45%- 55% arbeidsongeschikt verklaard. Met ingang van 10 november 1997 is hij 65-80% arbeidsongeschikt verklaard, hetgeen hij in ieder geval nog was op 7 februari 2002. Met ingang van 1 december 1998 is de arbeidsovereenkomst voor 50% beëindigd; op 1 september 2000 is het dienstverband geheel geëindigd.

3.1.2 Bij brief van 31 juli 1998 heeft P. Knoester van de rechtskundige dienst van FNV namens [werknemer] aan Pecoma medegedeeld, zakelijk, dat Pecoma aansprakelijk is voor het ontstaan van de arbeidsgerelateerde aandoening RSI. De brief bevat tevens een verzoek aan Pecoma om de kwestie aan te melden bij haar aansprakelijkheidsverzekering en om aan Knoester de gegevens van die verzekering te doen toekomen. De brief bevat voorts de volgende passage:

“Teneinde te voorkomen dat de vordering van cliënt verjaart (art.3:301 BW) deel ik u mee dat cliënt zich ondubbelzinnig alle rechten en in het bijzonder dat op nakoming van de verbintenis voorbehoud, een en ander conform art. 3:317 lid 1 BW.”

Bij brief van 25 augustus 1998 heeft Pecoma aan Knoester laten weten dat zij aansprakelijkheid afwijst. Zij heeft voorts medegedeeld dat haar aansprakelijkheidsverzekering bij Amev Interlloyd loopt.

3.1.3 Nadat was gebleken dat Amev Interlloyd vóór 1 januari 1996 niet de verzekeraar was van Pecoma, stuurt Knoester aan Pecoma een brief, gedateerd 27 mei 1999, met daarin een verzoek om hem per ommegaande in het bezit te stellen van gegevens van de aansprakelijkheidsverzekering, voor de periode 1 januari 1996. Hij schrijft in die brief voorts:

“Indien ik 4 weken na dagtekening van deze brief niet in het bezit ben gesteld van gegevens meen ik er vanuit te mogen gaan dat u de door mijn cliënt geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade zelf zult vergoeden. In dat geval kom ik uitgebreid bij u op de zaak terug.”

Pecoma antwoordt Knoester bij brief van 10 juni 1999 met de mededeling dat de aansprakelijkheidsverzekering van voor 1 januari 1996 was ondergebracht bij Nationale Nederlanden.

3.1.4 Bij brief van 12 juli 1999, gericht aan Nationale Nederlanden, stelt Knoester Pecoma namens [werknemer] volledig aansprakelijk voor de geleden schade en nog te lijden schade, vermeerderd met rente en kosten. Hierop volgt nog nadere correspondentie tussen Knoester en Nationale Nederlanden. Bij brief van 7 juli 2000 aan Knoester deelt Nationale Nederlanden mee dat er op dat moment geen aanleiding is te veronderstellen dat de klachten van [werknemer] arbeidsgerelateerd zijn en derhalve aansprakelijkheid zouden opleveren.

3.1.5. Bij brief van 9 december 2003 heeft de raadsman van [werknemer] Pecoma aansprakelijk gesteld voor het ontstaan van RSI bij [werknemer] en voor de gevolgen die deze daarvan ondervindt.

3.2 De kantonrechter heeft de vordering van [werknemer] afgewezen op de grond van verjaring. Hiertegen keert zich het hoger beroep. In de kern brengt [werknemer] hierin naar voren dat de verjaringstermijn van vijf jaar, die op 1 augustus 1998 daags na voornoemde brief van 31 juli 1998 begon te lopen, tijdig is gestuit, waarna een nieuwe termijn is aangevangen.

3.3 Artikel 3:317 lid 1 BW bepaalt dat de verjaring wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Grief 2 strekt ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte de brief van Knoester van 27 mei 1999, hierboven aangehaald, niet heeft beschouwd als een dergelijke ondubbelzinnige mededeling. De grief slaagt. Het hof is van oordeel dat genoemde brief een voldoende duidelijke waarschuwing aan Pecoma inhoudt dat zij er rekening mee moest houden dat zij ook na het verstrijken van de verjaringstermijn te rekenen vanaf 31 juli 1998, de beschikking zou houden over haar gegevens en bewijsmateriaal opdat zij zich dan tegen een dan nog mogelijkerwijs nog door [werknemer] ingestelde vordering zou kunnen verweren. Pecoma heeft uit deze brief kunnen opmaken, dat Knoester namens [werknemer] een vervolg zou geven aan de brief van 31 juli 1998, waarin reeds de verjaringskwestie met zoveel woorden aan de orde is gesteld. Pecoma heeft vervolgens in antwoord op de brief van 27 mei 1999 aan Knoester gegevens verstrekt over haar verzekeraar, waarmee zij jegens Knoester als vertegenwoordiger van [werknemer] er blijk van heeft gegeven de inhoud en de strekking van deze brief te hebben begrepen in de door Knoester voorgestane zin. De mededeling van Knoester dat hij uitgebreid bij Pecoma op de zaak zal terug komen als Pecoma die gegevens niet zou verstrekken omdat hij, Knoester, er dan van uit zou gaan dat Pecoma zelf de schade van [werknemer] zou vergoeden, kon door Pecoma niet anders worden opgevat dan als een waarschuwing dat [werknemer] zijn recht op schadevergoeding (nakoming in de zin van artikel 3:317 BW) had voorbehouden.
Met deze overwegingen is komen vast te staan dat er een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar is aangevangen op 28 mei 1999 die vervolgens bij brief van 9 december 2003 tijdig is gestuit.

3.4 Daarnaast overweegt het hof naar aanleiding van grief 3 het volgende. Anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld ligt in de correspondentie die namens [werknemer] met Nationale Nederlanden is gevoerd stuitingshandelingen besloten, ongeacht de vraag of de brieven die namens [werknemer] aan Nationale Nederlanden zijn verstuurd steeds in afschrift aan Pecoma zijn toegezonden. Pecoma heeft de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid jegens Knoester als gemachtigde van [werknemer] gewekt door aan deze zonder voorbehoud gegevens te verstrekken over de verzekeraar, die vervolgens de correspondentie in deze zaak aangaande de beoordeling van de vordering en de al dan niet erkenning van aansprakelijkheid heeft gevoerd met Knoester. Dit alles is een gebruikelijke gang van zaken. [Werknemer] heeft er dan ook (via zijn gemachtigde Knoester)van uit mogen gaan dat de tot de verzekeraar gerichte stuitingshandelingen zouden hebben te gelden als (mede) tot Pecoma gericht. Ook grief 3 slaagt.

3.5 De overige grieven behoeven geen bespreking meer. Het bewijsaanbod van Pecoma aangaande de verjaring zal worden gepasseerd omdat het is gebaseerd op onvoldoende geconcretiseerde stellingen die indien al bewezen, niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Dit brengt mee dat het hof de vorderingen van [werknemer] zal beoordelen. Terugverwijzing naar de rechtbank, zoals Pecoma heeft voorgesteld, is niet aan de orde omdat de rechtbank bij eindvonnis de vordering heeft afgewezen. LJN BJ6266