Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof L.warden 130410 brief, per gewone post en aangetekend verzonden, stuit verjaring niet

Hof L.warden 130410 brief, per gewone post en aangetekend verzonden, stuit verjaring niet
6. [appellant] heeft ter afwering van het beroep op verjaring slechts gesteld dat de verjaring is gestuit door zijn brief van 25 december 2003. Het hof leidt hieruit af dat [appellant] niet betwist dat zijn vordering is verjaard indien voornoemde brief de termijn niet zou hebben gestuit. Het hof zal deze door partijen getrokken grenzen van het debat in acht nemen. Het beroep op verjaring valt en staat daarmee met de vraag of bedoelde brief [geïntimeerden] heeft bereikt of, indien dat niet het geval is, de in die brief neergelegde verklaring nochtans haar werking heeft omdat dit niet bereiken het gevolg is van een eigen handeling van [geïntimeerden], van handelingen van personen voor wie zij aansprakelijk zijn, of van andere omstandigheden die [geïntimeerden] betreffen en rechtvaardigen dat zij het nadeel dragen (HR, 16 oktober 1998, NJ 1998, 897).

7. [appellant] is van mening dat het niet bereiken van genoemde brief het gevolg is van een eigen handeling van [geïntimeerden] Hij stelt daartoe het volgende. De brief is per gewone en aangetekend post verstuurd. Blijkens de stickers en het poststempel van TPG Post op de envelop van de aangetekende brief, is deze op 27 december 2003 verzonden en op 30 december 2003 en 4 februari 2004 tevergeefs aan [geïntimeerden] aangeboden. De brief is door TPG Post aan [appellant] als onbestelbaar geretourneerd omdat de brief door [geïntimeerden] niet is afgehaald. [appellant] stelt verder dat, zoals bekend, de postbode indien de geadresseerde niet thuis is een briefje achterlaat met de mededeling waar en voor welke datum het aangetekende stuk kan worden afgehaald. Het niet afhalen van de aangetekende brief is volgens [appellant] voor rekening en verantwoordelijkheid van [geïntimeerden]

8. [geïntimeerden] ontkennen dat zij de brief per gewone post ontvangen hebben. Zij ontkennen tevens dat TPG Post een bericht heeft achtergelaten dat er een aangetekende brief op het postkantoor opgehaald zou moeten worden en betogen dat [appellant], toen de brief door TPG Post als onbestelbaar werd geretourneerd, actie had moeten nemen teneinde te bewerkstelligen dat de brief [geïntimeerden] alsnog zou bereiken. [appellant] heeft dit nagelaten en dit dient voor zijn risico te komen, aldus [geïntimeerden]

9. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Ten aanzien van de brief die per gewone post is verzonden, hebben [geïntimeerden] betwist deze te hebben ontvangen. [appellant], op wie in deze de bewijslast rust, heeft aangegeven niet te kunnen bewijzen dat deze brief [geïntimeerden] heeft bereikt (memorie van antwoord in het incidenteel appel sub 9). Evenmin heeft hij onderbouwd gesteld dat en waarom [geïntimeerden] van het niet ontvangen van deze brief het nadeel hebben te dragen als bedoeld in artikel 3:37 lid 3 BW.
Ten aanzien van de per aangetekende post verzonden brief blijkt uit de stickers op de envelop niet meer dan dat de postbode tot tweemaal toe "geen gehoor" kreeg toen hij de brief ten huize van [geïntimeerden] wilde aanbieden en dat de brief vervolgens niet door [geïntimeerden] van het postkantoor is afgehaald en aan [appellant] is geretourneerd. Anders dan [appellant] heeft gesteld, volgt uit die feiten nog niet (het vermoeden) dat de brief (tijdig) aan [geïntimeerden] is aangeboden op de wijze die daartoe ter plaatse van de bestemming is voorgeschreven (vergelijk HR, 8 september 1995, NJ 1996, 567 en HR 4 juni 2004, NJ 2004, 411). Daartoe is vereist dat aannemelijk is dat de postbode, nadat hij "geen gehoor" kreeg, een schriftelijk bericht van aankomst heeft achtergelaten. De stellingen van [appellant] komen erop neer dat dit de normale gang van zaken is. Dit moge zo zijn, doch daarmee is op zichzelf nog onvoldoende aannemelijk dat die gang van zaken ook in dit geval heeft plaatsgevonden. [appellant] heeft niet (onderbouwd) gesteld noch ten bewijze aangeboden dat dit het geval is. Nu aldus niet is komen vast te staan dat de brief van 25 december 2003 [geïntimeerden] heeft bereikt of dat zij terzake van dit niet bereiken het nadeel dienen te dragen in de zin van artikel 3:37 lid 3 BW, is de stuiting niet komen vast te staan en slaagt daarom het beroep op verjaring.
LJN BM2180