Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 310713 vordering jegens WAM-ass na drie jaar verjaard; vanwege doorstuiting is vordering jegens verzekerde niet verjaard

Rb Amsterdam 310713 vordering jegens WAM-ass na drie jaar verjaard; vanwege doorstuiting is vordering jegens verzekerde niet verjaard

4. De beoordeling
4.1.
Na verder debat over de verjaring te hebben gevoerd ter gelegenheid van de comparitie van partijen, hebben partijen de rechtbank verzocht om beoordeling van hun standpunten daarover alvorens in deze procedure verder wordt gedebatteerd en geoordeeld over de omvang van schade en causaliteit. De rechtbank zal in overeenstemming met de wens van partijen allereerst de vraag beantwoorden of de rechtsvordering van [eiseres] jegens London en/of [gedaagde] is verjaard. In deze kwestie staan de standpunten van London en [gedaagde] tegenover het standpunt van hun medegedaagde [gedaagde 2] en dat van [eiseres].

De aanspraak van [eiseres] jegens London
4.2.
De op artikel 6 WAM gebaseerde aanspraak van [eiseres] jegens London verjaart op grond van artikel 10 lid 1 WAM door verloop van drie jaar te rekenen van het feit waaruit de schade is ontstaan. Niet in geschil is dat de onderhandelingen die hebben plaatsgevonden tussen [eiseres] en London de verjaring van die aanspraak van [eiseres] jegens London op grond van artikel 10 lid 5 WAM hebben gestuit. Evenmin is in geschil dat London de onderhandelingen met [eiseres] op 22 juni 2004 heeft afgebroken en dat op grond van artikel 10 lid 5 WAM daarmee een nieuwe verjaringstermijn van drie jaar aanving ten aanzien van de rechtsvordering van [eiseres] jegens London. [eiseres] heeft voor het eerst op 22 juni 2009, en dus niet binnen drie jaar na 22 juni 2004, de verjaring van haar aanspraak jegens London gestuit. Dat betekent dat de op artikel 6 WAM gebaseerde rechtstreekse vordering van [eiseres] jegens London op 22 juni 2007 is verjaard. Dat wordt niet anders door de stuitingsbrief d.d. 19 juni 2009 aan [gedaagde]. Die brief heeft anders dan [eiseres] heeft betoogd geen doorstuitende werking op de verjaring van haar vordering jegens London reeds omdat die vordering van [eiseres] jegens London toen reeds was verjaard.

De aanspraak van [eiseres] jegens [gedaagde]
4.3. Uitgangspunt is volgens [gedaagde] dat de aanspraak van [eiseres] op hem op grond van artikel 3:310 lid 1 BW door verloop van vijf jaren na de dag van het ongeval verjaarde, te weten op 28 maart 2001. [eiseres] heeft in de tussentijd geen stuitingshandeling jegens [gedaagde] verricht waarmee de verjaring van haar aanspraak op [gedaagde] werd gestuit. Weliswaar is juist dat in geval van doorstuiting als bedoeld in artikel 10 lid 4 WAM moet worden aangenomen dat de aanspraken van [eiseres] jegens [gedaagde] niet verjaren zolang de aanspraken van [eiseres] jegens de WAM-verzekeraar niet zijn verjaard, en kon [gedaagde] dus ook na 28 maart 2001 worden aangesproken, maar die mogelijkheid bestond dus slechts tot 22 juni 2007 toen ook de aanspraken van [eiseres] jegens London verjaarde. Aldus [gedaagde].

4.4.
[eiseres] stelt daar tegenover (en [gedaagde 2] voert een zelfde betoog) dat de onderhandelingen tussen haar en London in de jaren 1996 – 2004 niet alleen de verjaring van de rechtsvordering jegens London hebben gestuit, maar dat die onderhandelingen op grond van artikel 10 lid 5 ook (door)stuitende werking voor de verjaring van haar vordering jegens [gedaagde] hadden. Volgens [eiseres] is dan ook pas op 22 juni 2004, het moment waarop London de onderhandelingen met [eiseres] afbrak, de vijfjarige verjaringstermijn (artikel 3:310 lid 1 BW) voor haar aanspraak jegens [gedaagde] aangevangen. De stuitingsbrief van 19 juni 2009 viel binnen die vijfjarige verjaringstermijn. Aldus is de rechtsvordering van [eiseres] jegens [gedaagde] volgens haar (en [gedaagde 2]) tijdig gestuit en dus niet verjaard.

4.5.
Het verjaringsverweer van [gedaagde] bestrijdt – terecht – niet dat stuiting van de verjaring van de aanspraak van [eiseres] jegens London als gevolg van onderhandelingen tussen hen op grond van artikel 10 lid 4 WAM doorwerkt in de verjaring van de rechtsvordering van [eiseres] op [gedaagde]. Omdat die onderhandelingen op 22 juni 2004 door London (mede namens haar verzekerde, [gedaagde]) werden afgebroken, ving daarmee een nieuwe verjaringstermijn aan van vijf jaar voor het instellen van een rechtsvordering jegens [gedaagde]. De vraag of die verjaringstermijn van vijf jaar verkort wordt tot 22 juni 2007, omdat toen de aanspraken van [eiseres] jegens London verjaarde, wordt ontkennend beantwoord. Het daartoe strekkende standpunt van [gedaagde] wordt niet gevolgd. Dat standpunt gaat er aan voorbij dat de aanspraken van [eiseres] jegens London en [gedaagde] weliswaar voortvloeien uit één aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis, maar voortkomen uit afzonderlijke en van elkaar te onderscheiden rechtsbetrekkingen die gebaseerd zijn op afzonderlijke wettelijke bepalingen waar verschillende verjaringstermijnen op van toepassing zijn. Dat de aanspraken van [eiseres], die hij op grond van artikel 6 WAM rechtstreeks jegens London kon doen gelden op 22 juni 2007 verjaarden, heeft dan ook niet tot gevolg dat hij daarmee ook zijn op artikel 6:162 BW gebaseerde aanspraken jegens [gedaagde] verloor hoewel de op 22 juni 2004 aangevangen verjaringstermijn van vijf jaar nog niet was voltooid. Weliswaar bewerkstelligt de verjaringstermijn van artikel 10 lid 1 WAM dat de verzekeraar na ommekomst van drie jaar na het afbreken van onderhandelingen niet meer rechtstreeks kan worden aangesproken op grond van artikel 6 WAM, maar dat laat onverlet dat het slachtoffer nog wel aanspraken kan doen gelden jegens de veroorzaker van het ongeval op grond van artikel 6:162 BW. Of deze laatste de op grond van die bepaling aan het slachtoffer verschuldigde schadevergoeding (die door het slachtoffer vanwege de verjaring van zijn rechtstreekse aanspraken op de verzekeraar uitsluitend op de veroorzaker van het ongeval verhaald kan worden) bij de verzekeraar kan claimen op grond van de verzekeringsovereenkomst, regardeert het slachtoffer niet. In het geval de verzekeraar de onderhandelingen met het slachtoffer reeds kort na het ongeval zou beëindigen zou het standpunt van [gedaagde] ook tot gevolg hebben dat de vordering van het slachtoffer jegens de verzekerde zelfs al (veel) eerder zou verjaren dan vijf jaar na het ongeval. Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep op verjaring van de vordering van [eiseres] jegens [gedaagde] wordt verworpen.

4.6. De rechtbank zal in overeenstemming met hetgeen is besproken bij de comparitie van partijen de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een akte aan de zijde van [eiseres], waarin zij haar stellingen ten aanzien van schade en causaliteit nader zal dienen toe te lichten en te onderbouwen. [gedaagde] en [gedaagde 2] zullen daarop bij antwoordakte mogen reageren.

4.7.
Voor het geval het beroep op verjaring wordt verworpen, heeft [gedaagde] verzocht hoger beroep tegen dit vonnis open te stellen. Nu daartegen van de zijde van [eiseres] geen bezwaar bestond, zal hoger beroep tegen dit vonnis worden open gesteld.

4.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:RBAMS:2013:5040